- 16 december 1959 -
195.
dat zich een verandering in de situatie voordoet, zou besluiten tot aanstel
ling van een vierde wethouder.
De heer VAN DEN AREND beluistert in de woorden van de voor
zitter een zekere tegenstelling tussen de gedachte van de voorzitter en de
door de heer van Zadelhoff uitgesproken overtuiging, Verhoging van de
wethouderswedde heeft toch niets te maken met de vraag, of de wethou
ders meer of minder werk kunnen verzetten. Wethouder van Zadelhoff
zeide tijdens de begrotingsbehandeling dat de werkzaamheden voor het
college zodanig worden dat een vierde wethouder noodzakelijk wordt. Het
is niet logisch om dan thans te zeggen: De wethouder swedde wordt ver
hoogd en nu vervalt de noodzaak van een vierde wethouder. Misschien
kan de heer van Zadelhoff nog even zijn opinie hierover geven?
Wethouder VAN ZADELHOFF wijst er op de eerste plaats op,
dat hetgeen hij met betrekking tot een vierde wethouder heeft gezegd,
een persoonlijke mening van hem is. Daarover heeft nooit een goed contact
of gesprek plaatsgevonden in het college. Er heeft hierover indertijd een
gesprek plaatsgevonden met het seniorenconvent. Daar heeft spreker zijn
zienswijze toegelicht. Het seniorenconvent heeft toen gezegd: Bekijk deze
zaak eerst maar eens in het college.
Spreker heeft overigens nooit gezegd: Er moet onmiddellijk tot
het aanstellen van een vierde wethouder worden overgegaan, want mijn
collega-wethouders en ik kunnen het werk niet meer aan. Hij heeft alleen
gezegd - hij heeft dit voor het eerst tijdens het jubileum van de burge
meester gedaan - dat hij de tijd niet ver meer af ziet, dat een vierde
wethouder nodig zal zijn. En zo ziet hij het nog.
Hetgeen hij in de laatste raadsvergadering heeft gezegd naar aanlei
ding van de opmerking van de heer van den Arend, dat het een rustig jaar
is geweest, lag heel anders. Hij heeft toen gezegd dat de. keer van den
Arend dan gebrek aan visie heeft. De heer van den Arend zit toch in de
raad en de raad neemt de besluiten. Wanneer men deze besluiten beziet en
men realiseert zich de daaraan verbonden consequenties, dan begrijpt men
toch dat er vrij veel werk in zicht is. Laat men alleen maar denken aan
de paar ton voor grondaankopen waartoe hedenavond is besloten. Wanneer
men even doordenkt, dan realiseert men zich de miljoenen die daar achter -
aan zullen komen. Daar zit veel werk aan vast.
De heer D. DE HAAN wijst er op, dat het college veel verder voor
uit moet denken dan de raad. De thans zitting hebbende wethouders moeten
al hun visie hebben op de zaken die pas over twee jaar aan de orde komen.
Daarom komt het speeker voor, dat niet te lang mag worden gewacht met
het aanstellen van een vierde wethouder. Deze zal namelijk de gelegenheid
moeten krijgen zich in de zaken in te werken en nu al een stem dienen te
hebben bij het bepalen van het toekomstige beleid. Men moet zich daarom
thans niet binden om in de naaste toekomst niet tot aanstelling van een
vierde wethouder over te gaan. Het zou interessant zijn te vernemen,
hoelang het naar het oordeel van het college moet duren voordat men met
een vierde wethouder kan komen.
De VOORZITTER zegt dat men met de vierde wethouder moet ko
men, zodra - en geen minuut later - men er in gemoede van overtuigd is,
dat het in het belang van de gemeente is deze wethouder te benoemen. Hij
is met het onderhavige voorstel gekomen, omdat hij er in gemoede van
overtuigd is, dat de wedde van de wethouders op het ogenblik te laag is
en verhoogd moet worden. Men is er op het ogenblik echter nog niet abso
luut van overtuigd, dat op dit moment die vierde wethouder er moet komen.
Wanneer het moment aanbreekt, dat het college het werk zonder een vierde
wethouder niet aan kan, dan zal het zonder meer met een voorstel komen.
Het zal daarmede dan niet dralen, omdat in december 1959 het onderhavige
besluit is genomen. Men moet dit hier geheel los van zien,
De heer D. DE HAAN wijst er op dat op vrij korte termijn, bij
voorbeeld binnen een jaar, de noodzaak van een vierde wethouder zich kan
voordoen.
- De -