- 13 april 1960 -
57.
In de derde plaats rijst de vraag, of de toestand in drie maanden
inderdaad zo verergerd is, dat tot sloop moet worden overgegaan. De heer
Leyenhorst heeft zich tot de burgemeester gewend, die hem had medegedeeld
dat de brief van 26 september 1959 niet geschreven had moeten worden.
Met het kopen van dit perceel heeft de heer de Goede bepaalde be
doelingen op het oog. In verband daarmede probeert hij de heer Leyenhorst
het leven onmogelijk te maken, doch dit komt weer in het civiele vlak.
Zoals de burgemeester de heer Leyenhorst heeft medegedeeld, heeft de
gemeente ten noorden van de Rademaker straat geen belangen, doch waren
hier alleen de belangen van de heer de Goede gediend.
Met betrekking tot deze gehele affaire hebben enige raadsleden nu
het gevoel dat de gemeente zich in een civiele kwestie meer geschaard heeft
achter de belangen van één van de partijen. Het is spreker bekend dat er vele
aspecten aan deze affaire zitten. Om die reden stelt hij voor uit de raad te
benoemen een onderzoekcommissie ex artikel 63 van de gemeentewet en in
gevolge artikel 36 van het reglement van orde, welke commissie zal staan
onder voorzitterschap van de burgemeester. Zolang deze commissie met haar
onderzoek bezig is, zal het onmogelijk moeten zijn om een lastgeving tot sloop
uit te reiken.
Wat de kwestie van de noodwinkel van de heer Oostema betreft, zegt
spreker dat de heer Oostema aanvankelijk een stukje grond was toegewezen
aan de andere kant van de Plesmanstraat dan waar de noodwinkel werd opge
bouwd. Enige heren van gemeentewerken hebben de heer Oostema mede
gedeeld, dat de noodwinkel aan de andere kant van de Plesmanstraat moest
worden opgebouwd. Op dat moment was de gemeente al in onderhandeling
om die strook grond te verkopen aan de heer Lisman voor de bouw van win
kels. In een gesprek met de heren van gemeentewerken - gevoerd onder
getuigen - werd de heer Oostema medegedeeld dat hij één van de te bouwen
winkels zou kunnen huren. Later bleek dat hij een winkel niet kon huren,
doch dat deze winkels alleen maar te koop waren. Nu kan men toch van een
kleine zelfstandige moeilijk verwachten dat hij zich een dusdanig kapitaal
vergaart dat hij een winkel kan kopen. Bij de diverse middenstandsorgani
saties kan men wel inlichtingen verkrijgen over de inkomsten van kleine
zelfstandigen. Dat de heer Oostema geen winkel heeft gekocht, kan hem dus
niet worden verweten. Dat de heer Oostema te zijner tijd met zijn noodwin
kel moet verdwijnen, was hem bekend. Dit werd hem met schrijven van
4 februari bericht. Er is door spreker zelf gezocht naar een andere moge-
lijkheidjin zijn schrijven van 7 februari 1960 aan de burgemeester heeft
hij enige stroken grond genoemd, waarop de heer Oostema mogelijk zijn
noodwinkel kan plaatsen. Spreker is toen medegedeeld dat deze mogelijk
heden niet verwezenlijkt konden worden, doch dat de gemeente zelf een
strook grond zou aanwijzen. Meer dan een maand werd niets vernomen.
De gemeente was dus aan het zoeken naar een geschikte strook grond. Tot
zijn verwondering ontving de heer Oostema op donderdag 24 maart jl. bericht
dat de noodwinkel zaterdag 26 maart afgebroken moest zijn en dat, wanneer
dit niet geschied zou zijn, de gemeente voor de afbraak zou zorgdragen.
In het schrijven van de gemeente van 23 maart werd vermeld, dat de heer
Oostema de noodwinkel kon plaatsen op het Dorpsplein. Vrijdag, 25 maart
werd het stukje grond aldaar uitgezet. De heer Oostema trof de nodige voor
bereidende maatregelen, welke voor de overplaatsing noodzakelijk waren.
Zaterdag 26 maart heeft spreker zelf een snipperdag genomen en de heer
Oostema tot 's nacht één uur geholpen met de afbraak. Gezien het vergevorder
de uur moest men - om geen burengerucht te veroorzaken - de afbraak
staken. Maandag 28 maart ontving de heer Oostema bericht dat hij niet voldaan
had aan de aanschrijving van de gemeente en dat om die reden de standplaats
vergunning voor het Dorpsplein werd ingetrokken. De gemeente heeft toen
zelf de verdere sloop verzorgd en daarbij de boel weer vernield. Grote ruiten
zijn kapot, board etc. is nu vermeld en noem maar op. Toen spreker een
van de ambtenaren hierover belde, kreeg hij ten antwoord dat er sprake was
- van -