- 13 april 1960 - 58. van een ambtelijk misverstand en dat de heer Oostema wel op het Dorps plein zijn noodwinkel mocht herplaatsen. Tot op heden heeft de heer Oostema dit echter niet schriftelijk bevestigd gekregen, zodat van 28 maart af dit bedrijf geheel stil ligt en een gezin met 7 kinderen is gedupeerd. Men kan hier lang en breed over praten, maar de volgende vraag komt toch wel bij spreker op: Toen de gemeente op 4 februari de heer Oostema mededeelde dat de noodwinkel moest verdwijnen, was het toch mogelijk geweest hem direct het Dorpsplein als standplaats aan te wijzen? Hoe zit het nu met die afbraak? Is hier inderdaad sprake van een ambte lijk misverstand? Zo ja, wie vergoedt dan de extra kosten die nu zijn geschied? Een diepvrieskast van 3.500,-- en andere dure ingrediënten staan in de buitenlucht te verkommeren. Hoe moet deze man zijn betalings verplichtingen nakomen, nu hem het uitoefenen van zijn bedrijf door ambte lijke misverstanden is belemmerd? Men kan discussiëren over de vraag, in hoeverre de overheid voor kleine zelfstandigen niet mogelijkheid kan scheppen - zoals andere gemeenten doen - door woningen en winkels te bouwen voor de verhuur. Jaren geleden heeft spreker hierover in de raad al vragen gesteld, doch naar de mening van het college had de overheid hier geen taak. Maar naar sprekers oordeel heeft de gemeentelijke overheid wel de taak te waken voor de belangen van haar inwoners. Wat in deze zaak verder moet gebeuren, is hem een raadsel. Ten eerste vraagt hij de heer Oostema op de kortst mogelijke termijn te bevestigen, dat de standplaats op het Dorpsplein kan worden ingenomen. Ten tweede vraagt hij de eerder genoemde onderzoekcommissie ook met betrekking tot deze kwestie alle aspecten te laten bezien. Daarnaast zal het college er voor moeten zorgen dat de heer Oostema zijn bedrijf weer spoedig kan hervatten. De onder zoekcommissie kan in dit geval beter achteraf rapport uitbrengen. Spreker hoopt dat de raad deze voorstellen zal willen ondersteunen. Hierbij wil hij nog met nadruk opmerken, dat zijn verzoek om de instelling van een onderzoekcommissie absoluut niet inhoudt een zeker wantrouwen ten opzichte van het college. Integendeel. Hij hoopt juist dat deze commissie een ruggesteun voor het college zal zijn. Deze commissie zal vooral in de kwestie-Oostema kunnen medewerken aan het verkrijgen van een oplossing van het vraagstuk. De heer BROUWER wil aanhaken op het betoog van de heer Pieren inzake de aangelegenheid tussen het gemeentebestuur en de heer de Goede, waarbij de pachter de heer Leyenhorst mogelijk de gedupeerde dreigt te worden. Ook spreker heeft deze gang van zaken persoonlijk onderzocht. Hij wil daarover gaarne zijn mening geven, doch uitsluitend voor wat betreft de gemeentelijke bemoeienissen in deze. Bij schrijven van 26 september 1959 van het college werd aan de heer de Goede - op grond van een ambtelijk rapport - een lastgeving verstrekt om aan de hem in eigendom toebehorende woning Postweg 5 te Soesterberg, welke ernstige gebreken vertoont, de nodige herstelwerkzaam heden te doen verrichten. Daarbij werd hem medegedeeld dat inlichtingen en nadere aanwijzingen betreffende de uitvoering van deze werken verkrijg- baar waren bij de dienst gemeentewerken (afdeling bouw- en woningtoe zicht). Bij het niet voldoen aan deze aanschrijving zouden bedoelde werkzaam heden, krachtens artikel 70 der Woningwet, vanwege het gemeentebestuur, doch voor rekening van de eigenaar, worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze lastgeving heeft de eigenaar de diverse herstelwerkzaamheden doen uitvoeren, waarbij de bouwvallige buitenmuur van een schuur aan de buitenkant werd voorzien van een balk over de gehele lengte van de schuur en aan de binnenkant bevestigd werd met klemijzers en wel aan de steunbalken waarop de kap rust. Spoedig hierna gingen deze steunbalken breuken vertonen, zodat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat muur en kap nu gelijktijdig zullen instorten. - Daarna -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1960 | | pagina 116