-13 april 1960 - 62. Op het moment dat men met de winkelbouw ter plaatse begon heeft de heer Oostema dus begrepen, dat zijn vergunning zou aflopen. Op het moment dat de stenen voor de winkelbouw werden aangedragen, had de ge meente het recht om tot de heer Oostema te zeggen, dat hij moest verdwij nen. Hij zat in moeilijkheden, begreep het college. Daarom heeft het hem zo lang mogelijk daar laten staan, totdat in het begin van dit jaar hij er nog stond en de bouwer bezwaren ging maken. Ondertussen had de gemeen te gekeken, of zij de betrokkene aan een andere plaats kon helpen, maar daartoe was zij dus in het geheel niet verplicht. De heer Oostema wist heel goed waaraan hij toe was. Hij heeft zelf die risico's aanvaard. Op 4 februari heeft de gemeente hem geschreven. "Hierdoor delen wij u mede dat het bouwbedrijf Lisman binnen* kort met de bouw van het complex winkelwoningen aan de Buys Ballotlaan zover zal zijn gevorderd dat een aanvang zal worden gemaakt met de bij genoemd complex behorende garages. In verband hiermede zijn wij genood zaakt de u d.d. 26 augustus 1958 verleende standplaatsvergunning voor de noodwinkel op het terrein, gelegen aan de Buys Bal lotlaan/Pies man str aat met ingang van 21 dezer in te trekken. Uiterlijk 20 dezer dient u de nood- winkel van bovengenoemd terrein te verwijderen.". Er gebeurde weer niets. Ih maart stond hij er nog. Toen dreig den er langzamerhand voor de gemeente grote moeilijkheden en schade, want de bouwer moest door gaan en kon niet door werken. Het college heeft uiteindelijk op 23 maart - dus een maand nadat de betrokkene volgens de laatste aanschrijving weg had moeten zijn - gezegd: Nu is het afgelopen en moet u op 26 maart weg zijn. B&W hebben de heer Oostema o.m. geschreven: "Hoewel wij tegenover u terzake geen enkele verplichting hebben, zijn wij niettemin bereid u zo veel mogelijk terwille te zijn door verlening van een standplaatsvergunning voor het Dorpsplein met ingang van 26 maart a.e., met dien verstande dat de vergunning voor zes maanden geldt.". Omdat de betrokkene niet uit de moeilijkheden kwam, heeft het college hem toegestaan tijdelijk op het Dorpsplein te gaan staan. Toen bleek dat hij op het moment dat hij weg moest zijn, nog niet was vertrokken en de gemeente de winkel zelf moest afbreken, hebben B&W gezegd: Nu willen wij u ook niet meer op het Dorpsplein hebben. Wanneer men iemand, die der mate moeilijkheden geeft wanneer men hem ergens aan grond helpt, toestaat op het Dorpsplein zijn winkel te plaatsen, krijgt men over een paar jaar bij de bouw van het dorpshuis dezelfde narigheden. Achteraf bleek dat de betrok kene was begonnen met de winkel af te breken en dus op het allerlaatst toch nog zijn goede wil had getoond. Het college heeft toen gezegd: Nu goed, dan toch maar weer wel op het Dorpslein. De gemeente kan dit echter met weinig enthousiasme doen, want wanneer daar het dorpshuis komt, zit men weer met precies dezelfde narigheid. Het geval Oostema is dus een zeer eenvoudige zaak. Dat het ge meentebestuur ten opzichte daarvan enig verwijt zou treffen, ontkent spreker ten stelligste. De heer PIEREN zegt dat er bij de hoek Buys Ballotlaan- Plesmanstraat twee stroken grond waren. De ene strook is verkocht aan de heer Lisman, maar de andere strook was de heer Oostema toegewezen. De wethouder VAN ZADELHOFF zegt dat nooit over die andere kant is gedacht. De heer PIEREN: Dan ben ik tevreden gesteld. De wethouder VAN ZADELHOFF zegt dat de gemeente de heer Oostema verschillende keren op bezoek heeft gehad. Hem is steeds aange raden zich met de bouwer van de winkels in verbinding te stellen om één van deze winkels te verkrijgen. De heer Oostema zeide echter steeds: Daar heb ik geen centen voor; de gemeenschap moet mij helpen. Dat is natuurlijk heel gemakkelijk geredeneerd. Spreker heeft de heer Oostema aangeraden te gaan praten met degenen die kredieten verschaffen aan kleine zelfstandigen. De heer Oostema bleef echter maar op het stand- - punt -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1960 | | pagina 124