-19 oktober 1960 -
142.
het jaar altijd dingen opkomen, die men niet heeft kunnen voorzien.
Met deze lijst heeft het college slechts een overzicht willen geven van
de investeringen die het op het ogenblik ziet. Het is dan ook niet zo merk
waardig, dat men juist voor 1960 de meeste investeringen ziet opgenomen.
Dat komt omdat men die het beste kan overzien. Op de lijst is voor 1961 het
aantal investeringen al minder en voor 1962 is het nog minder. Dat wil hele
maal niet zeggen, dat er in die jaren minder investeringen zullen plaatsvinden,
maar dit komt doordat men niet zo ver vooruit kan zien. Zou men met het
overzicht nog verder gaan en daarin ook de jaren 1964 en 1965 betrekken,
dan wordt het beeld nog vager.
De wethouder ORANJE is het geheel met de voorzitter eens, dat men
niet te veel waarde aan deze staat moet hechten. Anderzijds zal men er echter
ook niet te weinig waarde aan dienen te hechten. Spreker acht deze urgentie-
staat namelijk toch wel van belang, zowel voor de raad als voor het college.
Hij noemt hierbij met opzet in de eerste plaats de raad en pas in de tweede
plaats het college. De waarde van deze staat is gelegen in het feit dat het
college daardoor te horen krijgt de verlangens die in de raad leven. Daarom
is het noodzakelijk dat het college regelmatig een dergelijke staat aan de raad
voorlegt. Wanneer men een dergelijke staat slechts eenmaal maakt en hem
verder ter zijde legt, had men hem even goed in het geheel niet kunnen op
stellen, Door de opmerkingen en vragen uit de raad over de staat dient een
wisselwerking te ontstaan tussen raad en college.
Deze investeringsstaat bevredigt ook spreker nog niet geheel. Het be
treft hier nog slechts een begin, Juist omdat hij hoopt, dat hieruit een ont
wikkeling in bovengeschetste zin zal groeien, heeft spreker er geen bezwaar
tegen gehad deze staat nu al aan de raad voor te leggen. Waarom zou het
college niet van het begin af de reacties van de raad horen en daar van het
begin af rekening mede houden?
De heer Dijkstra heeft er bezwaar tegen gemaakt, dat op deze lijst
een pro-memoriepost voorkomt.
De heer DIJKSTRA: Ik maak geen bezwaar; het heeft mij teleurgesteld.
Ik had gedacht, dat de kwestie van de brandweer meer vooraan in uw gedachten
zou liggen.
De wethouder ORANJE zegt in het algemeen geen bezwaar te hebbem
tegen een dergelijke pro-memoriepost. Het kan zijn - zoals de voorzitter
reeds heeft gezegd - dat men nog niet zover is, dat men weet welke financiële
consequenties aan een bepaald object vastzitten, maar dat men het object
reeds op de lijst zet, omdat het in ieder geval te zijner tijd moet worden uit
gevoerd. Desnoods zet men voor 1963 op de lijst een hele reeks van werken,
waarvan men weet dat de uitvoering niet in dat jaar, maar pas in 1964, 1965,
1966 zal geschieden. Dan ziet de raad echter uit deze lijst reeds, dat het col
lege ook die werken wil uitvoeren. Desnoods zet men het nieuwe raadhuis
al op de lijst.
De heer Dijkstra heeft er bezwaar tegen gemaakt, dat niet voldoende
een urgentievolgorde in de lijst tot uitdrukking komt. De werken zijn echter
in verschillende jaren ingedeeld. Daaruit kan men de urgentie aflezen. Het
college hoort dan gaarne uit de raad vragen komen als: Het college wil dit
werk in 1963 uitvoeren, waarom gebeurt dat niet in 1962 of 1961
De heer HILHORST: Waarom worden dergelijke zaken niet bij de begro
ting behandeld?
De wethouder ORANJE zegt dat het plezierig is dit vóór de begroting te
doen, want dan kan het college bij het opstellen van de begroting rekening
houden met de wensen van de raad. Wanneer de raad vóór de begroting zegt
een bepaalde, voor 1961 geplande wegenaanleg naar 1965 te willen verschuiven,
dan kan het college de begroting nog in deze zin veranderen en voor het uit te
stellen werk een andere object in de plaats stellen.
De heer HILHORST: Daar hebben wij toch de begrotingsvergaderingen
voor. DcLéir moeten deze zaken worden behandeld,
- De -