26 januari 1962.
Na hervatting der vergadering stelt de VOORZITTER aan de
orde
18. Voorstel tot vaststelling van de begroting der gemeente en die der
bedrijven en tot goedkeuring van de begrotingen van maatschappe
lijk hulpbetoon en het openluchttheater voor het dienstjaar 1962.
Algemene beschouwingen.
De heer HILHORST zegt het zeer te betreuren zijn linker
buurvrouw, mevrouw Polet, vandaag niet naast zich te hebben. Nu
mevrouw Polet door ziekte is verhinderd deze vergadering bij te
wonen en in het ziekenhuis is opgenomen, stelt hij voor haar namens
de raad een telegram te sturen met de beste wensen voor herstel en
dit telegram te doen vergezellen door bloemen. Hij zou het zeer op
prijs stellen, indien het college dit voorstel zou overnemen.
De VOORZITTER wil dit voorstel zeer gaarne overnemen.
Wanneer blijkt dat de raad daarmede eveneens akkoord gaat, zegt
hij dat er onmiddellijk uitvoering aan zal worden gegeven. Hij ver
zoekt de heer Borreman te zien of een en ander hedenochtend nog tot
uitvoering kan worden gebracht.
De heer HILHORST zegt in voorgaande jaren zijn algemene be
schouwingen vrijwel steeds te zijn begonnen met het bespreken van de
financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten. De raad ver
keert thans - zo wordt tenminste verondersteld - in de gelukkige om
standigheid, dat de situatie in deze gezonder kan worden genoemd.
De situatie is vrijwel tot de normale toestand van voorheen terugge
bracht. Een spreekwoord luidt evenwel: Het bezit van de zaak is het
eind van het vermaak. Uit de tijd dat de financiële situatie nog zoge
naamd gezond was, herinnert spreker zich dat om de gemeenten niet
noodlijdend te maken, bij ieder voorstel voor een nieuwe uitgave een
weg moest worden aangegeven om een andere uitgave na te laten,
ten einde de zaak rond te laten lopen. Dit speelde ook bij het opstel
len van de gemeentebegrotingen. Hij krijgt de indruk dat de raad
thans, de eerste maal dat een begroting onder de nieuwe financiële
verhouding wordt behandeld, reeds direct met hetzelfde te maken
krijgt.
Het vorig jaar heeft spreker in zijn algemene beschouwingen
er in verband met het verzorgingspeil der gemeenten op gewezen, dat
het niet kunnen aantrekken van voldoende arbeidskrachten ten gevolge
van de schaarste op de arbeidsmarkt onherroepelijk verwaarlozing op
verschillend gebied ten gevolge zal hebben, waardoor in de toekomst
grotere uitgaven noodzakelijk worden. Wat dit betreft, is er nog wei
nig verbeterd. Er moet nog zeer veel werk gebeuren, dat gerekend
kan worden tot het normale onderhoudswerk. Op zichzelf is het natuur
lijk een gelukkige omstandigheid dat voor iedereen werk is te vinden.
De krapte op de arbeidsmarkt heeft echter tot gevolg, dat de instellin
gen die in het kader van het loonbeleid beperkte mogelijkheden hebben,
niet voldoende werknemers kunnen aantrekken. De vraag rijst of in een
snel groeiende gemeente als Soest deze aangelegenheid niet zeer ern
stig moet worden bekeken in het overleg, dat mogelijk met de hogere
overheid zal plaatshebben, om te voorkomen, dat de gemeente in een
situatie van noodlijdendheid komt te verkeren.
Is de uitkering van ƒ5,-- per hectare ook bedoeld voor het
gemeentelijk grondbezit als zodanig? Of is dat laatste hiervan uitge
zonderd?
Verder vraagt spreker zich af of de in het verleden opgedane
ervaringen uitwijzen, dat het voor het onderwijs in de toekomst toe
te kennen bedrag in een juiste verhouding staat ten opzichte van de
werkelijke kosten.
Een wel heel voornaam onderdeel van de uitkering uit het ge-
- 2,3 -