2,6 januari 1962,
Deze is sterk ingegaan tegen een fluoridering van het drinkwater.
Hij ontzegde in de eerste plaats de provincies en de gemeenten het
recht hiertoe over te gaan. Dit zou hoogstens een zaak zijn voor de
rijksoverheid. Hij achtte de fluoridering van het drinkwater echter
een aantasting van de persoonlijke vrijheid van de Nederlandse bur
ger Spreker heeft in het betoog van mr van Hattum gemist, hoe
deze dan denkt over jodering van het brood, welke op precies het
zelfde vlak ligt. Uit vroegere onderzoekingen is gebleken, dat in
bepaalde streken van het land zeer weinig jodium in het drinkwater
voorkomt, terwijl in andere streken de toestand op dit punt beter
was. Er bleek een correlatie te bestaan tussen te weinig jodium in
het drinkwater en het optreden van kropziekten. Ten aanzien van de
jodering heeft spreker nooit iets gehoord van aantasting van persoon
lijke vrijheid. Hij kan deze aantasting ook in het onderhavige geval
niet zien, want fluor is een element dat in het drinkwater voorkomt.
Het blijkt alleen in bepaalde streken in Nederland te weinig voor te
komen. Spreker gelooft dan ook dat het college zich met de drink
waterleidingmaatschappij in verbinding moet stellen om te trachten
de fluoridering van het drinkwater voor elkaar te krijgen. Hij kan
overigens de ondergrond van het betoog van mr van Hattum wel
begrijpen. Het kan natuurlijk op een gegeven moment zo worden,
dat de overheid het drinkwater als een oplosmiddel voor bepaalde
stoffen gaat gebruiken, ten einde de geest van de mensen te beïn
vloeden. Met het oog daarop is natuurlijk voorzichtigheid en waak
zaamheid geboden. Bij fluoridering valt echter geen gevaar in deze
te zien
Enkele dagen na bedoelde televisieuitzending sprak profes
sor Muntendam voor de radio, namelijk ter gelegenheid van eerste
fluoridering van het drinkwater in Zeeland. Daarbij heeft hij vrij
scherp naar voren gebracht, dat al degenen die hier tegen zijn,
zich dienen af te vragen of zij daardoor de Nederlandse bevolking
en speciaal de jeugd niet trachten te onthouden van het verkrijgen
van een goed gebit.
De wethouder ORANJE zegt dat ook hij uiteraard gevoelig
is voor de waardering voor de wethouders, die hedenochtend is
gebleken. Hij ziet daar een aansporing in om op de ingeslagen weg
voort te gaan.
Hij sluit zich gaarne aan bij de woorden van collega van
Zadelhoff over de leiding die de burgemeester aan het college geeft.
Bijzonder aangenaam is hij getroffen door de aan het adres
van de ambtenaren uitgesproken waardering. Al hebben de ambtena
ren hem daarvoor geen mandaat gegeven, hij gelooft toch wel de
gevoelens der ambtenaren te vertolken, wanneer hij de raad verze
kert dat de ambtenaren voor de gesproken woorden zeer gevoelig
zijn.
Met de door de heer Hilhorst gemaakte opmerkingen over
de nieuwe financiële verhouding is spreker het in het algemeen ge
heel eens Hij wil daarbij echter opmerken, zuinigheid en nauwkeu
righeid bij het doen van gemeentelijke uitgaven op zichzelf toch niet
als een blaam te kunnen zien. Hij gelooft dat het gemeentebestuur
verplicht is deze zuinigheid en dat nauwkeurig overleg te betrachten.
Hij is het overigens weer volkomen met de burgemeester eens, wan
neer deze zegt: jawel, maar dat heeft ook weer zijn grenzen. Ergens
gaat de zuinigheid de wijsheid bedriegen.
Met de heer de Bruin is spreker van oordeel, dat het doen
van een beroep op de tegenwoordige mogelijkheid tot het verkrijgen
van een aanvullende bijdrage, de gemeente geen uitkomst zou bieden.
Terecht heeft de heer de Bruin opgemerkt, dat het gemeentebestuur
- 42 -