3januari 1963. De mededeling in de memorie van aanbieding dat er in 1962 slechts zes woningen zijn gereedgekomen, maakte een enigszins griezelige indruk. Spreker is er uiteraard niet blind voor dat men zich bij de woningbouw niet precies aan het kalenderjaar kan binden. Men bouwt steeds door. Men kan slechts op een bepaald moment constateren hoever men is Dat men in feite 50 woningen voor is op het toegewezen contingent is een verheugend verschijn sel. De heer HILHORST vraagt of de opmerking van de heer Oranje over het zitten aan deze of gene zijde van de tafel van burgemeester en wet houders betekent, dat men aan de ene kant van die tafel met belang en aan de andere kant het waarachtig belang van de gemeente behartigt. En welke kant behartigt dan het waarachtig belang en welke het belang van de gemeente? De heer ORANJE: Mijnheer de voorzitter, wilt u deze gewezen wethouder beantwoorden of zal ik dat doen? De VOORZITTER merkt op dat de heer Oranje is ingegaan op de vraag, wat een gemeente moet doen, wanneer blijkt dat men niet tot een sluitende begroting kan komen zonder aantasting van het verzorgingspeilHet college is van oordeel dat dit dan in de begroting tot uitdrukking moet komen. Dat betekent het komen met een niet-sluitende begroting. De toezichthoudende organen zullen dan moeten beoordelen, of er aanleiding is een bepaalde ver fijning toe te passen, ten einde de begroting alsnog sluitend te doen worden, dan wel of het Soester verzorgingspeil moet dalen beneden het landsgemiddel de De verantwoordelijkheid daarvoor berust dan uiteindelijk bij de regering. Men werkt dan namelijk met een kennelijk niet geheel juiste financiële ver houding. Een financiële-verhoudingswet is ten slotte een algemene regeling, met alle grollen en onrechtvaardigheden van dien. Door middel van de zoge naamde verfijningen tracht men de scherpe puntjes eraf te halen. Het kan zijn dat het rijk niet ver genoeg gaat met deze verfijningen en dat er te Soest een scherp puntje blijft zitten, namelijk een tekort op de begroting ondanks het feit dat de gemeente behoorlijk financiert en het geld niet over de balk gooit. De heer Oranje zegt nu: h tout prix een sluitende begroting, dan maar het verzorgingspeil verlagen, en het toezichthoudend orgaan een lijst overleggen van zaken, ten aanzien waarvan de gemeente achterblijft; en dan maar hopen dat het toezichthoudend orgaan zoveel medelijden met Soest krijgt, dat het deze gemeente, ondanks een sluitende begroting, extra financiën ver strekt om de desbetreffende zaken toch uit te voeren. Spreker is ervan over tuigd, dat wanneer Soest een sluitende begroting indiend met daarbij een lijstje van "afgeknepen" zaken, het toezichthoudend orgaan niet zal zeggen: Jullie zijn brave jongens en hier hebben jullie wat extra geld. Van een verho ging van de inkomsten zal op deze wijze geen sprake zijn. Dit is inderdaad een kwestie van tactiek. Wanneer de raad van oordeel is dat de gemeente te weinig geld van het rijk krijgt, moet de verantwoordelijkheid ook bij het rijk komen te liggen. De raad moet dan een zodanig besluit nemen, dat blijkt dat hij een verdere verlaging van het verzorgingspeil niet voor zijn verantwoor ding kan nemen. De verantwoordelijkheid voor een eventueel toch verlagen van het verzorgingspeil moet dan bij het rijk komen te liggen. Gelukkig doet dit geval zich op het ogenblik niet voor. Het betreft hier een academisch on derwerp. Dit onderwerp kan echter actueel worden. En dan is het van belang, dat men van elkaar weet hoe men erover denkt. De laatste vraag van de heer Hilhorst beschouwt spreker als een retorische vraag. Hij heeft echter begrepen dat de heer Oranje er graag op wil antwoorden De heer ORANJE wil er dan het volgende van zeggen. De verga deringen van het college zijn niet openbaar. De leden van het college wordt weliswaar geen geheimhouding opgelegd, maar zij hebben wel de verplichting niet in de openbaarheid te brengen hetgeen in de vergaderingen van het col lege is gezegd. Vandaar dat spreker zich als lid van het college zo loyaal mo-

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1963 | | pagina 26