1 9 februari 1 964 lijk te maken. De heer ELBERTSE is erkentelijk voor de naar aanleiding van de onderhavige kwestie gegeven uiteenzetting van de zijde van het college. Hij heeft zich echter enigermate verwonderd over de mogelijkheden die er thans nog zijn om deze zaak weer op te houden. Hoewel de in de voordracht genoemde termijn het gemeentebestuur een jaar de tijd laat om een en ander ten uitvoer te leggen, dringt spreker aan op een zo snel mogelijke afwikkeling. De heer BERKELBACH VAN DER SPRENKEL vraagt naar aan leiding van de eerste vraag van de heer Pieren, of het wenselijk is om de proce dure, zoals die voorkomt in de voordracht ter kennis te brengen van de heer Lubbers. Spreker is er enerzijds bepaald voorstander van dat wanneer van ge meentewege iets wordt ondernomen, de betrokkene goed en duidelijk wordt voor gelicht. Anderzijds meent hij dat dit in het onderhavige geval weinig zin heeft en dat het verstandiger is dit niet te doen. Voor zover hij het kan beoordelen ligt deze voorlichting ten deze niet op de weg van de gemeente. Hij meent te weten dat betrokkene, net als de gemeente, een rechtskundig adviseur heeft en dat het op diens weg ligt hem voor te lichten over de eigenlijke afwikkeling. De wethouder VAN ZADELHOFF zegt er geen enkel bezwaar tegen te hebben de heer Lubbers de bedoelde voorlichting te geven. Hij is het nochtans geheel met de heer Berkelbach van der Sprenkel eens, dat er een procedure is geweest en dat elke partij zijn eigen advocaat heeft. Vermoedelijk zal toch die ad vocaat zijn eigen cliënt op de hoogte brengen van hetgeen er gaat gebeuren en van de afwikkeling. Anderzijds meent spreker dat hij, wanneer een of meer raadsle den door contact met de heer Lubbers een bepaalde indruk hebben gekregen en het college bereikt het verzoek betrokkene uitgebreid over de afwikkeling in te lichten, er geen bezwaar tegen heeft, betrokkene het uitvoerige, bij de raads stukken gevoegde stuk te zenden. "Schriftelijk dan wel mondeling", heeft de heer Pieren gevraagd. Welnu, spreker meent dat wanneer de heer Lubbers hem bijv. telefonisch bepaal de dingen zou vragen, hij niet anders kan doen dan zeggen: Komt u een keer bij me en dan zullen we het verder eens uitpraten. De heer HILHORST: Ik zie het al gebeuren'. De heer DE BRUIN: En graag'. De wethouder VAN ZADELHOFF zegt als antwoord op hetgeen is opgemerkt over het stenen muurtje, dat dit muurtje in het vonnis van de recht bank met name is genoemd, om daaruit een bepaalde prijs af te leiden. De heer Lubbers is overigens op dit punt natuurlijk volkomen vrij; behoudens de goedkeu ring van de schoonheidscommissie, wanneer het een zeer groot bouwwerk zou worden. Als antwoord aan de heren Pieren en Elbertse zegt spreker dat het uiteraard de bedoeling is een en ander zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen. Hij hoopt dat men hiermede voor de zomer gereed is, want dan is het eigenlijk het hardst nodig. Dit zou dus zijn ver binnen de gestelde termijn van een jaar, die nog als stok achter de deur staat. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 38 .Voorstel tot het aangaan van een rechtsgeding in verband met de onteigening van gronden, gelegen in het plan "Achter Dammers". 39.Voorstel tot onttrekking aan het openbaar verkeer van het 2e Weteringpad. 40 .Voor stel tot het verlenen van een subsidie ten behoeve van een uitvoering van de Lucas-passie van Maarten Kooy en de Missa-Brevis van Benjamin Britten. Deze voor stellen worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 41 .Voorstel tot het beschikbaar stellen van een krediet voor het verbeteren van het eerste gedeelte van het Eerste Heezerlaantje Mevrouw MUURLING-Voorthuis merkt op dat het Eerste Heezer laantje, dat reeds lang was voorbestemd een weg te worden, er abnormaal slecht uitziet. Het is in hoge mate toe te juichen, dat dit laantje thans verbeterd zal worden voc ge; aar VO( voc me gir de: me w o gei ve: nie Ge of die be wo ter voc hoe que wo ra£ voc loo - 36 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1964 | | pagina 37