17 juni 1964. gemeente zou zijn te behalen. De VOORZITTER vervolgt dat de heer Oranje er terecht op wees, dat de opmerkingen over de leningsmoeilijkheden niets te maken hebben met de verwer king van de uitgave op de gewone dienst. Spreker meende dit ter nadere informa tie van de raad te moeten meedelen. Immers, wanneer het niet zou lukken om dit leningsprobleem op te lossen, dan kan het hele werk niet worden uitgevoerd. De raad moet dus weten waar op het ogenblik nog moeilijkheden zijn. Ten aanzien van de bijzonder pessimistische kijk van de heer Oranje, dat de raad nu eigenlijk wel naar huis kan gaan De heer ORANJE: Dat waren niet mijn woorden. De VOORZITTER: Nee, dat hebt u niet gezegd, maar daar komt het eigenlijk wel op neer; de pot is op, we kunnen niets meer ondernemen. Maar zo is het natuurlijk ook niet.' Spreker vervolgt dat een begroting wordt opgemaakt een half jaar voor het begin van het jaar, waarop zij betrekking heeft. Het blijft uit de aard van de zaak maar een begroting, een schatting. Juist omdat het zo nodig is de inkomsten en uitgaven op de voet te volgen, ten einde voortdurend te kunnen zien waar nog mogelijkheden tot meerdere uitgaven zijn of waar het tegenvalt, laat het college in het eerste halfjaar na ieder kwartaal precies opmaken hoe de stand van de hele begroting op dat moment is. Het jaar is nu nog te weinig gevorderd om een afdoend overzicht te kunnen krijgen hoe bepaalde posten zullen lopen. Wat verder in h^t jaar zullen de tussentijdse peilingen op nog kortere termijnen plaatsvinden. Het college hoopt dat er dan, zoals ieder jaar, posten zullen zijn die te ruim zijn geraamd. Er zullen ook wel posten zijn, die te krap zijn geraamd, maar op die manier is tijdig te achterhalen of er nog mogelijkheden zijn om iets te doen. Verder is het zaak een beetje inventief te zijn bij het zoeken naar mid delen. Men mag wel zeggen, dat bij het vinden van dekkingsmiddelen voor deze post al een zekere mate van inventiviteit te pas is gekomen. De heer ORANJE: Daar ben ik bepaald van onder de indruk! Maar mag ik nog één opmerking hierover maken? Met alle waardering voor het inventieve vermogen van het college om alsnog middelen te vinden, bestaat natuurlijk het gevaar, dat deze inventiviteit ook kan leiden tot een zeker opportunisme. De heer HILHORST: Het is nooit anders geweest.' Ook niet toen de heer Oranje wethouder van financiën was.' De VOORZITTER: Ik geloof niet dat dat zo gauw zal gebeuren. Het is niet zoals de heer Hilhorst denkt, dat het nooit anders is geweest, want ik meen dat we nog nooit opportunistisch zijn geweest. De heer ORANJE: U hoort mij daarop ook niet ingaan! De VOORZITTER zegt dat men tot nu toe bij het samenstellen van de begroting altijd voor de vraag stond, of het mogelijk zou zijn haar slui tend te krijgen. Met heel veel moeite bij het schatten van de posten lukte dat. De rekening viel altijd mee, maar dat kon pas worden geconstateerd bij het af sluiten van de rekening, op een ogenblik dus, dat men er niets meer mee kon doen. Nu willen burgemeester en wethouders zo tijdig op de hoogte zijn van de eventuele ruimte die er in een rekening zit, dat die nog tijdens het begrotings jaar kan worden benut. Daartoe worden zij gedwongen, omdat het op een andere ma nier onmogelijk is geworden om nog tot iets te komen. Getracht moet dus worden om de financiën van de begroting, waar de gemeente de beschikking over houdt, als het ware tot de laatste cent nuttig te gebruiken. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 146 (11) Voorstel tot vaststelling van het uitbreidingsplan in hoofdzaak "Soesterveen I". Dit voorstel wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. 147 (12) Voorstel tot de bouw van woningen aan de Kruisweg. De VOORZITTER wijst er in verband met de voorgaande discussie op, dat deze woningen wel kunnen worden gebouwd. De woningwetwoningen worden namelijk gebouwd met een rijksvoorschot, terwijl voor de bouw van de premie woningen geld beschikbaar is uit de verkoop van grond, welke zo juist tot - 95 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1964 | | pagina 96