15 september 1965.
Deze beide stukken worden aangenomen voor kennisgeving,
d. Schrijven d.d. 21 augustus 1965 van de heer J.K. de Bruin inzake het
tracé van een weg over de Eng en het antwoord van het college van burge
meester en wethouders, met voorstel deze beide stukken voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer DE BRUIN merkt op dat de door hem gestelde vraag en het
daarop door het college gegeven antwoord vrijdagmiddag uiteraard in de des
betreffende commissie zijn behandeld. Daarbij kon men niet tot overeenstem
ming komen en zelfs viel bij die gelegenheid de uitspraak, dat het betrokken
schrijven van het gemeentebestuur van 15 oktober 1962 niet moet worden in
getrokken, omdat met het intrekken van dat schrijven de belanghebbenden in
de waan zouden worden gebracht, dat er te dezen verder niets meer aan de
hand is. Spreker zou thans willen vragen of het college deze mening deelt
en, zo ja, op grond van welke motieven.
De wethouder HILHORST merkt op dat deze zaak inderdaad uitgebreid
in de desbetreffende commissie is behandeld. Spreker dacht dat daarbij was
gebleken, dat de gehele commissie - met uitzondering van de heer De Bruin -
overtuigd was van de juistheid van het antwoord dat het college heeft ge
geven op de door de heer De Bruin bij schrijven d.d, 21 augustus jl. gestel
de vraag. Alle motieven die ertoe hebben geleid dat dit antwoord is gegeven
zoals het is gegeven, zijn bij die gelegenheid uiteengezet. Daaraan is
niets toe te voegen
De heer DE BRUIN meent dat de inhoud van het schrijven van 15 okto
ber 1962 zijn waarde reeds verloor op het moment dat de termijn, waarbin
nen de belanghebbenden bij de Kroon in beroep konden gaan, was verstreken
en dat het zeer zeker zijn waarde heeft verloren door het Koninklijk Be
sluit van 21 juni 1965 inzake het streekplan voor de Utrechtse Heuvelrug.
De VOORZITTER merkt op dat iedere brief die in het verleden is ge
schreven, in zijn historisch verband moet worden bekeken. Daarmede hangt
samen bijv. het opruimen van archieven. Er zijn een heleboel brieven, zo
wel in privé-correspondentie als in zaken van de overheid, die door de
loop van de ontwikkeling hun actualiteit, hun waarde hebben verloren en
die kunnen worden opgeruimd, wanneer zij verder geen historische waarde
hebben. Zij vormen een schakel in een bepaalde ontwikkeling die op een ge
geven moment al veel verder is, zodat die brieven dan absoluut geen actuele
waarde meer hebben. Dit betekent niet dat die brieven moeten worden inge
trokken. Zij hebben hun werking gehad en kunnen eventueel bewaard blijven
in een archief, als een historisch stuk. Wanneer de brieven die hun waar
de hebben verloren zouden moeten worden ingetrokken, zou het gemeentebestuur
praktisch evenveel brieven moeten intrekken als het schrijft. Dat een
brief door de omstandigheden of door wat dan ook is achterhaald, is ech
ter nog geen reden om hem in te trekken. De brief van het gemeentebestuur
van 15 oktober 1962, inzake het tracé van een weg over de Soester Eng,
was op het moment dat hij werd geschreven juist en hij werd toen te
recht geschreven. Wanneer deze brief op dat moment niet terecht was
geschreven, dan zou de zaak anders liggen dan zij thans ligt. Iedereen
die deze brief heeft ontvangen, beseft heel goed dat deze brief 15
oktober 1962 en niet 15 september 1965 is gedateerd, Er is geen enke
le reden om hem in te trekken. Het zou zelfs fout zijn, hem in te
trekken. Want met de intrekking van deze brief zou men een precedent
scheppen; dan zouden duizenden brieven moeten worden ingetrokken:
De heer DE BRUIN heeft beluisterd dat de voorzitter het had
over het samenstellen van een archiefDit was echter niet sprekers
bedoeling. Zijn vraag is: Handhaaft het college het schrijven van 15
oktober 1962 en de strekking daarvan, of stelt het zich op het standpunt
dat de rechtskracht van dit schrijven automatisch is verdwenen door het
verstrijken van de beroepstermijn en door het Koninklijk Besluit van 21
juni 1965,
- 106 -