20 oktober 1965.
Het gewijzigde voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen,
c. het oprichten van een benzine-installatie op het perceel Veldm. Montgomery-
weg 25 te Soesterberg.
De VOORZITTER zegt ook ten aanzien van dit voorstel overstag te wil
len gaan. Hij hoopt dat de wethouders met hem kunnen meegaan. Dit punt is n.1.
in het college slechts zeer summier besproken.
De algemene richtlijn die het college volgt bij het doen van voor
stellen tot het al dan niet verlenen van ontheffing voor benzinepompen is de
volgende. Betreft het benzinepompen die geplaatst worden om het publiek van
benzine te voorzien, dan wordt slechts voorgesteld ontheffing te verlenen, in
dien het gaat om uitbreiding van een bestaande installatie of indien het een
installatie betreft, die op grond van het stedebouwkundig plan en met het oog
op de toegangswegen op de gedachte plek op haar plaats is. In andere gevallen
stelt het college voor geen ontheffing te verlenen.
Vraagt men echter ontheffing voor het oprichten van een pomp uitslui
tend ten behoeve van het eigen wagenpark, dan is er geen enkel bezwaar tegen
het verlenen van ontheffing, want dan gaat het niet om iets dat enige conse
quentie heeft ten aanzien van het stedebouwkundige plan. In het onderhavige ge
val zegt de aanvrager, dat de op te richten installatie inderdaad uitsluitend
is bestemd voor het eigen wagenpark. Dat wordt echter wel eens meer gezegd.
Daarom stelt spreker voor, de gevraagde ontheffing te verlenen met de restric
tie, dat de pomp niet wordt geplaatst daar waar hij op de bij het verzoek be
horende tekening wordt voorgesteld. Op deze tekening staat de pomp vóór de
rooilijn van het betrokken pand, tussen dat pand en de LtKoppenlaan. Het is
echter mogelijk, de pomp iets terug te plaatsen, want naast dit pand, daar
waar twee garages staan, springt de bebouwing iets terug. Wordt van deze moge
lijkheid gebruik gemaakt, dan levert dat voor het tanken door het eigen wagen
park geen enkel bezwaar op, doch dan is het praktisch uitgesloten, dat het pu
bliek van deze pomp gebruik zal maken. Spreker stelt de raad voor, het college
te machtigen, precies aan te geven waar deze pomp mag worden geplaatst.
Mevrouw POLET-Musler is het met de voorzitter eens, dat wanneer ie
mand ontheffing vraagt voor de oprichting van een benzinepomp voor eigen ge
bruik, die pomp zo moet worden gesitueerd, dat het gebruik daarvan door anderen
praktisch onmogelijk is. Spreekster meent echter dat bij het voorstel tot wei
gering van de gevraagde ontheffing niet in het geding is geweest, wie de pomp
zou gebruiken. In dit voorstel staat zeer nadrukkelijk:
"Het betrokken perceel is gelegen in het bestemmingsplan voor
..gronden gelegen ten zuiden van de spoorlijn Utrecht-AmersfoortDit
perceel is daarin voorshands bestemd voor stelselmatige bebouwing,
welke nader moet worden geregeld.
De bedoelde nadere regeling is door u nog niet vastgesteld. Wij zijn
dan ook van mening dat het niet wenselijk is te achten om, vooruit
lopende op deze nadere regeling, de gemeente nu reeds te binden."
Hoewel er wat dit betreft natuurlijk niets is veranderd, wordt nu toch voorge
steld, ontheffing te verlenen voer het oprichten van een benzine-installatie op
dit perceel. Deze installatie zal de waarde van het geheel verhogen. Hoe is
dit geregeld?
De VOORZITTER zegt dat men zich bij het stellen van de door mevrouw
Polet aangehaalde zinnen heeft gebaseerd op de, nadien onjuist gebleken, ge
dachte dat het hier een openbare pomp betreft.
Wanneer iemand ontheffing vraagt voor het oprichten van een benzine
tank met aftapinrichting omdat hij het voor zijn bedrijf gunstiger acht benzine
in het groot in te kopen, dan kan die ontheffing redelijkerwijze niet worden
geweigerd, aangez;ien het verlenen van de ontheffing dan in stedebouwkundig op
zicht geen enkele consequentie heeft.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het door de
voorzitter geformuleerde voorstel besloten.
- 133 -