18 mei 1966.
vergunning. Het blijft daar echter een bijzonder ongewenste situatie, die
tot het uiterste moet worden beperkt. In 1963 heeft men gebruikgemaakt van
de mazen van het net. Met betrekking tot de bestaande pomp is men daar door
heen geslipt. Het college meent echter dat de raad moet handhaven zijn in
dertijd ingenomen standpunt, dat een benzinepomp ter plaatse ongewenst is.
Het betreft een punt, dat helemaal niet geschikt is voor een benzinepomp
of een benzinestation. De raad heeft zich in het verleden meermalen op het
standpunt gesteld, dat alleen ontheffing van de Hinderwet kan worden ver
leend, indien op grond van zowel de stedebouwkundige als de verkeerssitua
tie een benzinepomp gerechtvaardigd is.
De heer WESTRA merkt op dat de directeur van gemeentewerken in
diens rapport adviseert de gevraagde ontheffing wel te verlenen. Burgemees
ter en wethouders stellen echter voor afwijzend te beschikken op het gedane
verzoek. Bij praktisch alle benzinepompen is het noodzakelijk om tweemaal
het rijwielpad en het trottoir te passeren. Het college achtt het verlenen
van de gevraagde ontheffing uit een oogpunt van ruimtelijke ordening niet
verantwoord. "Ruimtelijke ordening" is echter een dusdanig collectief be
grip, dat spreker gaarne een concretere motivering zou hebben gekregen van'
het voorstel om de gevraagde ontheffing te weigeren.
Bovendien is er op 20, 30 m. afstand van het onderhavige perceel
een benzinepomp, ten opzichte waarvan de situatie ongeveer gelijk is als
in het onderhavige geval. In het onderhavige geval gaat het toevallig om
een zgn. "vrije pomp", terwijl genoemde andere pomp dat niet is. Het is
voor de inwoners van belang de mogelijkheid te hebben om aan goedkope ben
zine te komen.
De onderhavige pomp is alleen voor de betrokken buurt van belang.
Het gebied waar de klanten van deze pomp wonen, wordt waarschijnlijk be
grensd door de RademakerstraatVeldm. Montgomeryweg en LtKoppenlaan.
De VOORZITTER merkt op dat het argument "ruimtelijke ordening"
hetzelfde betreft als hetgeen hij zojuist heeft gezegd, n.1. dat de stede-
bouwkundige situatie een benzinepomp mogelijk of gewenst moet doen zijn.
Bij de toei-neming van het verkeer en gezien de drang om meer benzinepompen
te plaatsen, is het gemeentebestuur steeds hogere eisen gaan stellen met
betrekking tot de plaatsen waar pompen kunnen komen. Doorkruist men Soest,
dan ziet men pompen staan op plaatsen, waar ze tegenwoordig nooit meer zouden
worden toegestaan. Momenteel moeten dikwijls dure voorzieningen worden ge
troffen om weer enigszins recht te trekken hetgeen in vroeger jaren is goed
gevonden. De door de heer Westra genoemde pomp, die een eind verderop staat,
is daa~ al heel lang. Spreker gelooft van vóór de oorlog. Bovendien heeft men
daar een veel en veel breder pad. Het betreft een brede villa met links en
rechts - vooral links, waar de pomp staat - brede toegangspaden naar de achter
het pand gelegen garage en werkplaats. Als daar geen pomp was en er zou een
verzoek om een pomp komen, dan heeft spreker echter het idee dat dat verzoek
zeker niet zou worden ingewilligd op de wijze als in het verleden is gedaan.
Er wordt naar gestreefd om bij een benzinestation het fiets- en
wandelpad achter de pomp te leiden, zodat tussen de weg en het fietspad
plaats is voor de pomp, alsook voor motorrijtuigen om zich op te stellen.
Het fiets- en voetgangersverkeer wordt dan niet gehinderd. Een dergelijke
oplossing is in het onderhavige geval totaal onmogelijk. Daarom is het col
lege van mening, dat het zowel uit verkeerstechnisch als stedebouwkundig
oogpunt niet gewenst is aan het voorliggende verzoek gevolg te geven.
De vraag welke soort benzine er wordt verkocht, speelt in dezen
geen enkele rol.
De heer WESTRA zegt dat de directeur van gemeentewerken toch ook
de verkeerstechnische en stedebouwkundige aspecten in zijn overwegingen
zal hebben betrokken. Desondanks adviseert hij de gevraagde ontheffing wel
te verlenen.
104