15 juni 1966.
De heer DE BRUIN: Ja, maar zijn ook in dit geval de betrokkenen
bezocht
De wethouder HILHORST: Daar is men nu mee bezig, maar wij hebben
urgente, super-urgente en extra-super-urgente gevallen en dienovereenkomstig
wordt deze zaak afgewikkeld. Het eerst wordt aandacht geschonken aan die
gronden waarop het eerst woningbouw tot stand moet komen.
De heer DE BRUIN: Als u nog bezig bent met het bezoeken dan mag
u in een stuk en in de krant nooit zeggen dat minnelijke schikking onmoge
lijk is gebleken.
De wethouder HILHORST: Wij zouden het echt ik weet niet hoe kort
kunnen afwikkelen, maar dan moet er een leger ambtenaren worden aangetrokken
en dat heeft ook zijn bezwaren.
De heer DE BRUIN: Dat zijn allemaal bijkomstigheden
De wethouder HILHORST: Ja, voor u, maar voor mij niet, want die
moeten worden betaald
De heer DE BRUIN: Ik geloof wel, mijnheer de voorzitter, dat deze
kwestie toch door het college niet op de juiste wijze behandeld is
De wethouder HILHORST: Ik wil dat geloof van u niet overnemen,
want ik twijfel daar toch wel aan
De heer ELBERTSE vraagt of het geen aanbeveling zou verdienen
in regel tien van het ontwerp-besluit tussen "er" en "niet" het woord "nog"
in te voegen, zodat de desbetreffende zin zou luiden:
"dat zij er/niet in geslaagd is de in het dictum van dit besluit aangegeven
percelen in der minne in eigendom te verkrijgen". Dit lijkt spreker een
beetje eleganter. Wat er nu staat is erg negatief, doch door invoeging
van het woord "nog" wordt te kennen gegeven dat het een procedure betreft
die nog loopt
De heer DE BRUIN: Inderdaad
De heer ELBERTSE: Het is voor de overheid die de zaak verder moet
behandelen misschien ook wel van belang.
De heer DE BRUIN: Het lijkt mij zeker juist het woord "nog" in
te voegen, aangeziennen inderdaad nog bezig is.
De VOORZITTER gelooft niet dat er bezwaar bestaat tegen de door
de heer Elbertse bedoelde aanvulling van het ontwerp-besluit.
Spreker wijst er overigens op dat hetgeen nu aan de orde is, nog
maar een allereerste begin is en dat de onderhandelingen worden voortgezet.
Het Soesterveen biedt wat dit betreft een heel goed voorbeeld. Ten aanzien
daarvan heeft de raad twee jaar geleden een besluit als het onderhavige
genomen, doch heeft nog steeds geen onteigening plaatsgehad en is er nog
steeds sprake van minnelijk overleg.
De heer HOM: Daar gaat het niet om, mijnheer de voorzitter
De VOORZITTER Zegt dat op een gegeven ogenblik moet worden ge
zegd: Nu gaan wij de onteigeningsprocedure beginnen. Zo'n procedure kan
men echter pas dan beginnen, wanneer aan alle betrokken eigenaars is ge
vraagd of zij bereid zijn om hetgeen de gemeente nodig heeft te verkopen.
Sommigen hebben op dié vraag gereageerd, sommigen hebben verkocht en som
migen hebben helemaal niet gereageerd. Spreker wil het degenen die niet heb
ben gereageerd, niet kwalijk nemen dat zij niet hebben gereageerd. Hij kan
zich best voorstellen dat zij hebben gezegd: "Ik voel er niets voor", en
dat zij hebben gedacht: "Niet op reageren". Dit is een heel normale reac
tie. Maar als men dan een hele tijd niets hoort en er vervolgens opeens een
onteigeningsbesluit aan de orde komt, dan schrikt men. Dan mag echter de
gemeente niet worden verweten, dat zij zich maar een beetje afzijdig heeft
gehouden. Het was natuurlijk beter geweest als deze betrokkenen nog eens
van gemeentewege waren bezocht en dat hun daarbij was medegedeeld: Houdt
u er rekening mee dat wij uw grond echt nodig hebben.
nog
125