22 maart 1966.
dat een school in de nu lopende jaren moet hebben om in 1967 of in 1968
wanneer deze wet in werking zal treden, te voldoen aan de eisen in deze
wet gesteld. Het is niet aan te nemen, dat er bijzonder grote wijzigingen
in deze wet zullen komen, aangezien zij een uitvloeisel van de Mammoetwet
is. De in eerstgenoemde wet gestelde eisen wijzen uit, dat de bestaande
scholen in Soest geen van beide in aanmerking zullen komen voor de school
vorm waarin gebruik zal worden gemaakt van de apparaten waarom het hier
gaat. Dit heeft het college tot de overtuiging gebracht, dat het een bij
zonder ongezonde zaak zal worden om zo kort voor een principiële wijziging
in de gehele uitvoering van deze onderwijsvorm plotseling overstag te gaan
en te zeggen: Laten wij voor die paar jaar dan toch nog maar wasmachines
en centrifuges geven. Het college heeft, mede gelet0op het feit dat het
uitgangspunt te dezer zake wordt gevormd door het verlangen om een uitspraak
tot in de hoogste instantie te verkrijgen, hierin aanleiding gevonden
om geen genoegen te nemen met de afwijzing van gedeputeerde staten op de
aangevoerde gronden en om de raad voor te stellen, in beroep te gaan bij
de Kroon, waarbij dan de nieuwe argumenten naar voren zullen worden ge
bracht
De heer DIJKSTRA meent dat de raad indertijd met een minimale
minderheid (hij meent met twee stemmen verschil) akkoord is gegaan met het
voorstel om het beroep door te zetten. Hij vraagt zich af, hoe nu te dezer
zake de stemverhoudingen zullen zijn. In ieder geval kan hij, op dezelfde
gronden als die welke indertijd door hem zijn aangevoerd, niet akkoord gaan
met het voorstel om in beroep te gaan tegen het besluit van gedeputeerde
staten.
De heer ORANJE zou gaarne weten, welke leden van gedeputeerde
staten het quorum vormden in de laatstee zitting van hun college ten aanzien
van de onderhavige kwestie.
Voorts zou hij graag vernemen of deze kwestie inderdaad zo urgent
is dat zij nu, om elf uur en na alles wat de raad vanavond vanaf half acht
al heeft moeten doen, moet worden behandeld.
De heer i(AN DEN BERG vraagt of de Kroon aan gedeputeerde staten
opdracht heeft gegeven om deze zaak opnieuw in behandeling te nemen. Wan
neer dit niet het geval is, dan vreest hij dat men als men bij de Kroon
in beroep gaat, weer de mist wordt ingestuurd, omdat op formele gronden
deze zaak niet meer had kunnen worden behandeld.
De wethouder DE HAAN zegt dat hij zich kan voorstellen, dat de
heer Dijkstra thans hetzelfde standpunt huldigt dat hij indertijd heeft
ingenomen ten opzichte van het in beroep gaan tegen het besluit van gedepu
teerde staten.
Als antwoord aan de heer Oranje zegt spreker, dat de onderhavige
zaak is gebonden aan een beroepstermijn. Als de raad vanavond in dezen
niet beslist, dan gaat men de mist in, dan treedt het besluit van gedepu
teerde staten in werking.
De heer ORANJE: Wanneer loopt die beroepstermijn af?
De wethouder DE HAAN: De 28ste.
Voortgaande zegt spreker, dat op een zitting van het college
van gedeputeerde staten als te dezer zake is gehouden, de meerderheid van
dat college aanwezig moet zijn. Op de eerste ten aanzien van deze zaak ge
houden zitting van gedeputeerde staten was het quorum niet aanwezig. De
moeilijkheid zat dus niet in de toevallige samenstelling van de aanwezige
leden van gedeputeerde staten, maar in hun aantal.
Als antwoord aan de heer van den Berg zegt spreker, dat de uit
spraak is gevallen op grond van een formele kwestie, die de zaak zelf niet
raakt. De zaak zelf heeft in het geheel niet gespeeld. Daarom wordt de zaak
als zodanig opnieuw aan de orde gesteld, waarbij nu de formele kwestie wordt
- 74 -