26 juli 1967.
De bewoners zijn echter bevreesd dat het te vestigen bedrijf stank zal
gaan verspreiden. Er is derhalve sprake van een hinderwetsaangelegenheid,
die men via artikel 20 van de Wederopbouwwet probeert uit te spelen.
De heer DIJKSTRA vraagt om wat voor soort van bedrijf het gaat
en waar het bedrijf precies zal worden gevestigd.
De VOORZITTER zegt dat het bedrijf zal worden gevestigd in het
open stuk tussen garage Bosboom en De Winter. Het bedrijf van de heer Keune
is op het ogenblik gevestigd in Diemen bij de brug over het Amsterdam-
Rijnkanaal. Het bedrijf moet in verband met wegaanleg deze plaats verlaten.
In het bedrijf worden essences gemaakt. Tot nu toe is niet gebleken dat het
bedrijf stank verspreid. In de omgeving van de fabriek in Diemen staan hui
zen.
De heer 0LDENB00MHet ruikt daar naar uien.'
De wethouder HILHORST: Achter de fabriek is misschien een tuinder
gevestigd
De VOORZITTER zegt dat nog voordat het college de vergunning
ingevolge artikel 20 van de Wederopbouwwet zal verlenen spreker een gesprek
zal hebben met de directie van de fabriek om nog eens nadrukkelijk te wij
zen op het feit dat de fabriek wat de luchtverspreiding betreft in een bij
zonder gevoelige buurt zal worden gevestigd. De lucht verspreiding heeft
echter niets te maken met het verlenen van een vergunning ingevolge artikel
20 van de Wederopbouwwet. Dit artikel proberen de adressanten te gebruiken
voor een geheel ander doel.
De mensen hebben echter groot gelijk om, wanneer men is beducht
voor stank, bijtijds aan de bel te trekken.
De heer HOM zegt dat de Hinderwet pas kan worden gehanteerd als
het bedrijf eenmaal is gevestigd en er inderdaad sprake is van verspreiding
van stank of iets dergelijks.
De gegevens bereiken de raad pas als het bedrijf reeds de toezeg
ging heeft gekregen dat het zich mag vestigen. Het college zegt dan wel
toe dat er maatregelen zullen worden getroffen, maar dit gebeurt altijd na
dat het bedrijf zich reeds heeft gevestigd. De hinder die de bevolking on
dervindt is dan haast niet meer tegen te houden. Men heeft dit reeds meer
malen ondervonden. In Soest bevinden zich verschillende bedrijven (zelfs
in de belangrijkste straat van de gemeente) waarvoor bepalingen zijn vast
gesteld, maar die toch nog hinder veroorzaken.
De VOORZITTER zegt dat het bedrijf van de heer Keune zal worden
gevestigd op een bedrijfsterrein. Wanneer dit bedrijf een hinderwetvergun
ning aanvraagt zal de raad geen ontheffing behoeven te verlenen van de
Zoneverordening Hinderwet omdat deze verordening niet geldt voor die ter
reinen die zijn aangewezen voor bedrijven. De Zoneverordening Hinderwet
stelt dat de inrichting van een hinderwetplichtig bedrijf verboden is op
een terrein dat niet als industrieterrein is aangewezen, tenzij de raad ont
heffing verleent. Het bedrijf zal echter op een bedrijfsterrein worden ge
vestigd en de raad behoeft derhalve geen ontheffing te verlenen, een hin-
derwetaanvrage zal normaal door burgemeester en wethouders worden behandeld.
De heer Hom beklaagt zicht terecht over het feit dat men eerst
gaat bouwen en pas na gereedkoming van het bedrijf een hinderwetvergunning
aanvraagt
Herhaaldelijk wijst het college de bedrijven erop dat men bij
tijds, d.w.z. voordat met de bouw wordt begonnen, een hinderwetvergunning
dient te worden aangevraagd. Dikwijls blijkt immers bij een aanvraag van
de hinderwetvergunning, dat er op een bepaalde manier moet worden gebouwd
om hinder te kunnen voorkomen. Het achteraf aanbrengen van bepaalde voor
zieningen ter wering van hinder is vaak veel en veel kostbaarder dan wanneer
deze voorzieningen tegelijk met de bouw zouden zijn gerealiseerd. Juist om
dergelijke moeilijkheden in de toekomst te voorkomen wil het college voor
dat de bouwvergunning is verleend nog eens met de directie van Keune de zaak
- 169 -