Nr. 2 21 februari 1968. NOTULEN van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad der gemeente Soest op woensdag 21 februari 1968, te 19.30 uur. VOORZITTER: de loco-burgemeester, de heer K. de Haan. SECRETARIS: de heer J.J.J.M. Festen. Tegenwoordig de leden: J. van den Arend, G.C. van den Berg, J.W.D. Berkel- bach van der Sprenkel, J.K. de Bruin, Drs. L.J. Dijkstra, J.J. Ebbers, B.H.A. Elbertse, P. Grift, M. de Groot, J.H. Hom, J.C. Korte, G.H. Olden- boom, mevrouw P.J. Oranje-EntinkP.C. Pieren, mevrouw S.'M. Polet-Musler J.R. van Poppelen, D. Chr. Stam, P.L.J.M. StorimansJ.H.N. Veldhuijsen, C. Verheus, mevrouw M.C.P. Walter-van der Togt en A.S. Westra. De VOORZITTER opent de vergadering en doet voorlezing van de ge bedsformule Vervolgens zegt hij dat de raad voor het eerst sedert geruime tijd weer compleet is. Hij meent er goed aan te doen speciaal de heer Grift welkom te heten. Deze is door ziekte 30 weken uitgeschakeld geweest. Te ho pen zij dat de heer Grift voortaan een goede gezondheid beschoren zal mogen zijn en dat deze weer volop aan de aktiviteiten van de gemeenteraad zal kun nen deelnemen. De heer GRIFT dankt de voorzitter voor diens welkomstwoorden. Bovendien zegt spreker in het bijzonder de leden van de tweede afdeling har telijk dank voor de mooie bloemen, die hij heeft mogen ontvangen tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis. 1) Vaststelling van de notulen van de vergadering, gehouden op 17 januari 1968. Deze notulen worden zonder discussie en zonder hoofdelijke stem ming ongewijzigd vastgesteld. 2) Ingekomen stukken. a. Schrijven van burgemeester en wethouders waarin de door de heren J.J. Ebbers en P.C. Pieren gestelde vragen inzake het storten van mense lijke beenderen op de aan de Kampweg te Zeist gelegen vuilstortplaats worden beantwoord, met voorstel dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. De heer PIEREN meent dat het onderhavige onderwerp geen prettige zaak is om te behandelen in een openbare raadsvergadering. Niettemin zullen aan bepaaldefacetten van de zaak aandacht moeten worden besteed. Spreker is ontstemd over het feit, dat de onderhavige materie eerst thans aan de orde komt. Op 8 november j.1. heeft hij samen met de heer Ebbers vragen gesteld aan burgemeester en wethouders. Deze vragen kunnen echter eerst nu worden behandeld. Een en ander ligt niet aan het college van burgemeester en wethouders van Soest en ook niet aan de hoofdinspecteur van politie, de heer Scholtmeyer. Oorzaak van de late behandeling is echter de late reactie van het college van burgemeester en wethouders van Zeist. De gehele kwestie wordt overigens beheerst door te late reacties. Bij de politie te Zeist zouden de eerste meldingen op 21 oktober 1967 zijn binnengekomen. Spreker betwijfelt dit in hoge mate, want toen hij op die datum spontaan werd opgebeld door de Zeister politie (de politie belde de spreker op en niet omgekeerd), deelde de politie mede, dat zij in de week van 16 tot en met 21 oktober reeds was geconfronteerd met het vin den van beenderen. Het ging, naar de politie mededeelde, slechts om een enkel beentje. De politie betwijfelde in hoge mate of men wel te doen had met menselijke beenderen. Op de vraag waarom de zaak niet was onderzocht, werd enigszins negatief gereageerd. In het antwoord van burgemeester en wethouders van Zeist staat onder meer dat de bulldozermachinist op de zaterdag dat de container werd geleegd niet op de vuilnisstortplaats aanwezig was. Maar waar is deze machinist dan geweest in de week van 16 tot en met 21 oktober? Want het - 15 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1968 | | pagina 16