18 september 1968.
De heer DE BRUIN: Dat is ook de bedoeling van de vraag geweest.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
231(18) Voorstel tot aankoop van grond met opstallen gelegen aan de Nieuweweg van
de erven Th, Majoor,
De heer DE BRUIN zegt in principe wel akkoord te kunnen gaan met
het onderhavige voorstel.
Bij de stukken ligt een brief van de heer Th. Majoor. Op deze
brief staat een aantekening, waaruit blijkt dat het college geen interesse
heeft voor het betrokken stuk grond. Acht maanden later blijken burgemeester
en wethouders echter wel interesse te hebben. Kunnen burgemeester en wethou
ders mededelen waarom zij zo'n ommezwaai hebben gemaakt? Wat gaat de gemeen
te met het betrokken stuk grond doen?
De wethouder mevrouw WALTER-van der Togt zegt dat het college niet
onmiddellijk heeft beseft wat met de grond kon worden gedaan. Daarom werd
gesteld, dat men geen interesse had. Naderhand is het het college duide
lijk geworden, dat het betrokken stuk grond toch wel bijzonder aantrekkelijk
is. Op de grond zal een gemeenschappelijk gebouw voor de verschillende kruis
verenigingen worden geplaatst. Deze kruisverenigingen hebben de gemeente
laten weten, dat zij belangstelling hebben voor het betrokken stuk grond.
De grond is daarop, in overleg met deze kruisverenigingen, door de gemeente
gekocht. De gemeente zal de grond op haar beurt door verkopen aan de kruis
verenigingen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
232(19) Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met A.F. IJsselstijn inzake
het perceel Wilhelminalaan 24.
De VOORZITTER attendeert erop, dat zowel in het preadvies als in
het besluit een oppervlakte wordt genoemd van 320 m2. Het is niet helemaal
zeker of deze oppervlakte wel juist is en of de grens loopt zoals zij op de
tekening is aangegeven. Het kan zijn dat het niet om 320 m2 gaat, maar om
275 m2, de oppervlakte die op de tekening staat vermeld. Maar ook deze opper
vlakte zal wel niet helemaal juist zijn.
Op het ogenblik gaat het om het principe van de opzet. Later zal
wel blijken om welke oppervlakte het precies gaat.
De heer DE BRUIN zegt dat hetgeen voorligt hem geenszins aanstaat.
Hij meent namelijk dat de overheid, die toch altijd al een bepaalde machts
positie bekleedt ten opzichte van de burger, geen zaken moet koppelen. In
het onderhavige geval vindt een koppeling plaats, die een gemeentebestuur
onwaardig is. Een gemeentebestuur moet een zaak objectief bekijken en ver
volgens besluiten al dan niet akkoord te gaan met wat voorligt. Er zullen
geen voorwaarden moeten worden gesteld, waardoor twee verschillende zaken
aan elkaar worden gekoppeld. De betrokkenen komen daardoor eigenlijk in een
soort van dwangpositie. Tot op zekere hoogte gebeurt dat in het onderhavige
geval. Op grond van deze overweging zal spreker zijn stem niet geven aan het
onderhavige voorstel.
Bovendien vermelden burgemeester en wethouders dat de verwerving
van het perceel van belang is met het oog op de eventuele aanleg van een ver
keersweg over de Eng. Deze mededeling is voor spreker een extra reden om
niet akkoord te gaan met hetgeen thans voorligt.
De VOORZITTER merkt op dat op het ogenblik alleen zal worden be
slist over een optierecht. De raad zal in een later stadium kunnen beslissen
over de vraag of al dan niet gebruik moet worden gemaakt van dat recht.
De procedure is als volgt geweest: de heer A F. IJsselstijn heeft
een huisvestingsvergunning aangevraagd. Deze vergunning is geweigerd. Vervol
gens heeft de heer IJsselstijn zich tot gedeputeerde staten gewend, maar op
grond van het algemeen huisvestingsbeleid is de aangevraagde vergunning ge
weigerd. Er was geen enkele reden om de heer IJsselstijn een huisvestingsver
gunning te verlenen. Daarna is de heer IJsselstijn gekomen met het voorstel
- 187 -