Nr. 5 21 mei 1969.
NOTULEN
van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad
der gemeente Soest op woensdag 21 mei 1969 te 19.30 uur.
VOORZITTER: de burgemeester, de heer mr. S.P. Baron
Bentinck.
SECRETARIS de heer H. Borreman.
Tegenwoordig de leden: J. van den Arend, G.C. van den
Berg, J.W.D. Berkelbach van der Sprenkel, J.K. de Bruin, drs.
L.J. Dijkstra, J.J. Ebbers, B.H.A. Elbertse, M. de Groot, K
de Haan, J.H. Hom, J.C. Korte, G.H. Oldenboom, mevrouw
P.J. Oranje-Entink, P.C. Pieren, mevrouw S.M. Polet-Musler,
J.R. van Poppelen, D.Chr. Stam, P.L.J.M. Storimans, J.H.N.
Veldhuijsen, C. Verheus, mevrouw M.C.P. Walter-Van der
Togt en A.S. Westra.
Afwezig met kennisgeving het lid: P. Grift.
De VOORZITTER opent de vergadering en doet voor
lezing van de gebedsformule.
Vervolgens deelt hij mede dat bericht van verhindering
is ingekomen van de heer Grift, die ziek is. Gelukkig is er
sprake van enige vooruitgang.
De VOORZITTER spreekt hierna als volgt:
Vanmiddag hebben wij de begrafenis bijgewoond van
de oud-commandant van de brandweer, de heer W Groart,
De heer Groart heeft een groot aandeel gehad in de
inrichting van de brandweerkazerne, waarin de gemeenteraad
thans vergadert. Ik wil thans een enkel woord van dank spre
ken aan deze oud-commandant van de brandweer, die bij
zonder grote verdiensten heeft gehad voor de brandweer,
die de Soester brandweer - niet alleen in Soest zelf, maar
ook daarbuiten - een heel goede naam heeft bezorgd en
die ook na zijn aftreden als commandant (in verband met
de pensioengerechtigde leeftijd) nog steeds bij de brandweer
betrokken is geweest, onder meer door als voorzitter leiding
te geven aan de Vereniging van de Vrijwillige Brandweer. Op
deze wijze is de heer Groart tot de dag van zijn overlijden
zeer nauw betrokken geweest bij de brandweer.
Er is uit ons midden een burger heengegaan die zich
met een geweldig idealisme volledig heeft ingezet voor de
taak die hij vrijwillig op zich had genomen. De heer Groart
was een voorbeeld voor vele anderen bij wie de burgerzin
toch maar erg moeilijk gestalte kan krijgen.
Ik heb het erg op prijs gesteld dat verschillende raads
leden vanmiddag aanwezig waren bij de begrafenis. Ik dank
u.
96 (1) Ingekomen stukken.
a. Brief d.d. 1 april 1969 van de Stichting Soester Na
tuurbad inzake de verlichting toegangsweg restaurant.
Dit stuk wordt aangenomen voor kennisgeving.
b. Brief gedateerd april 1969 van de heer J. Bouvy te
Huis ter Heide, waarin deze verzoekt de door burgemees
ter en wethouders aan zijn adres gerichte aanschrijvingen
wegens het plaatsen van vliegtuigen en bouwen zonder
vergunning, ongedaan te maken, met voorstel dit verzoek
niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de raad te dezen
geen beroepsinstantie is.
De heer DIJKSTRA stelt voorop dat hij de laatste zal
zijn die zal gaan pleiten voor het ongedaan maken van
de door burgemeester en wethouders aan het adres van de
heer J. Bouvy gerichte aanschrijvingen. Spreker hoopt
van ganser harte dat de gemeente erin zal slagen de vlieg
tuigen ter plaatse weg te krijgen, omdat zij daar niet ho
ren. Hij stoort zich echter wel een beetje aan het advies
van burgemeester en wethouders, waarin wordt gesteld
dat de raad te dezen geen beroepsinstantie is. Het college
van burgemeester en wethouders kan de raad beter voor
stellen het verzoek van de heer Bouvy voor kennisgeving
aan te nemen.
In de strikte zin van het woord hebben burgemeester
en wethouders gelijk (de raad is met betrekking tot de on
derhavige materie geen beroepsinstantie), maar er is naar
sprekers wijze van zien sprake van het opleggen van een
beperking die niet nodig is. De raad heeft in elk geval het
recht om diens oordeel uit te spreken over alle zaken van g
meentelijk bestuur, ook over de zaken die zijn gedele
geerd aan de voorzitter of aan het college en ook over za
ken die volgens de wet bij wijze van zelfbestuur zijn op
gedragen aan het college. Ook daarover kan de raad zich,
gelet op het gebruik in de afgelopen jaren, uitspreken.
Er heeft zich de laatste jaren een grondige wijziging vol
trokken in de inhoud van het begrip „bevoegdheid van de
raad". Allang voor de jongste wijziging van de gemeente
wet was het bijv. in de laatste tien jaar in de grote steden
gewoonte dat de raad de burgemeester interpelleerde over
beleidszaken van de politie. Dat is zo langzamerhand de
gewoonste zaak van de wereld. Spreker noemt de politie
als voorbeeld. Opgemerkt moet worden dat de voorzitter
in dezen geenszins te kort schiet. Het is ook in Soest ge
bruikelijk dat de raad zich uitspreekt over zaken die beho
ren tot de bevoegdheid van de voorzitter of het college.
Wanneer men de zaken scherp stelt, dan kan de raad
zich altijd uiten door middel van een motie. Bovendien
kan een interpellatie worden aangevraagd. In het alge
meen kan de raad geen enkele rem worden opgelegd in
het kenbaar maken van zijn oordeel. Indirect is de raad
derhalve toch wel degelijk een beroepsinstantie.
Spreker adviseert met aandrang het advies „met voor
stel dit verzoek niet ontvankelijk te verklaren, omdat de
raad te dezen geen beroepsinstantie is" te wijzigen in
„met voorstel dit verzoek voor kennisgeving aan te ne
men".
Hij is het hartgrondig eens met het beleid van het col
lege in de onderhavige aangelegenheid en pleit dan ook
niet voor de verzoeker. Spreker stoot zich echter aan de
door het college gebruikte terminologie.
De VOORZITTER zegt dat hij - ten einde een inzicht
te doen verkrijgen over zaken van algemene orde - wel
eens een discussie toelaat die formeel niet in de raad
thuishoort. Op andere punten is spreker weer wat stren
ger, bijv. wanneer het heel duidelijk gaat om zaken waar
in burgemeester en wethouders de uitsluitende bevoegd
heid hebben (discussies over de Woonruimtewet zijn al
tijd principieel buiten de raadsvergaderingen gehouden).
Hij zou niet schromen een discussèp te houden over de
onderhavige aangelegenheid. Het college heeft de zaak
formeel behandeld. Wanneer de raad zegt dat het verzoek
van de heer Bouvy voor kennisgeving wordt aangenomen,
dan betekent dat, dat er niets zal gebeuren. De heer Bou
vy stelt in diens brief een vraag tot de raad; de heer Bou
vy gaat als het ware in beroep bij de raad. Op dat beroep
van de heer Bouvy moet een antwoord komen.
De heer DIJKSTRA: Ja, materieel wel.
De VOORZITTER attendeert erop dat de heer Bouvy
in de laatste alinea van diens verzoek schrijft:
„REDENEN
waarom verzoeker zich wendt tot Uw Raad met het
eerbiedig verzoek al het zijne te doen om de tot de
verzoeker privé en q.q. gerichte aanschrijvingen te
doen intrekken en, voorzover vergunning wezenlijk
mocht zijn vereist, deze alsnog te doen verstrekken,
desnoods onder zodanige voorwaarden en bedingen
als zo mogelijk in gemeen overleg alsnog zouden kun
nen worden vastgesteld".
In feite gaat de heer Bouvy derhalve in beroep bij de
raad. De raad is in dezen echter geen beroepsinstantie.