Nr. 2 18 februari 1970
NOTULEN
van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad
der gemeente Soest op woensdag 18 februari 1970 te 19.30
uur.
VOORZITTER de burgemeester, de heer mr. S.P. Ba
ron Bentinck.
SECRETARIS de heer H. Borreman.
Tegenwoordig de leden: J. van den Arend, J.W.D. Berkel-
bach van der Sprenkel, J.K. de Bruin, Drs. L.J. Dijkstra,
J.J. Ebbers, P. Grift, M. de Groot, K. de Haan, J.H. Hom,
J.C. Korte, G.H. Oldenboom, mevrouw P.J. Oranje-Entink,
mevrouw S.M. Polet-Musler, J.R. van Poppelen, D.Chr.
Stam, P.L.J.M, Storimans, J.H.N. Veldhuijsen, C. Verheus,
mevrouw M.C.P, Walter-Van der Togt en A.S. Westra.
Afwezig met kennisgeving de leden: G.C. van den Berg,
B.H.A. Elbertse en P.C.Pieren.
De VOORZITTER opent de vergadering en doet voorlezing
van de gebedsformule.
Vervolgens deelt hij mede dat bericht van verhindering is
ingekomen van de heer Van den Berg (wegens ziekte) en de
heren Pieren en Elbertse (wegens werkzaamheden).
25 Ingekomen stukken.
a. Brief d.d. 6 februari 1970, afdeling I, nummer 6120,
inzake verkeersvoorzieningen bij het ziekenhuis Zonne
gloren, met voorstel deze brief voor kennisgeving aan te
nemen.
De VOORZITTER zegt dat ook een brief zal worden
geschreven aan gedeputeerde staten. Dit college zal wor
den verzocht bij de voorgenomen reconstructie van de
Soesterbergsestraat aandacht te schenken aan de in de
brief van het ziekenhuis Zonnegloren naar voren ge
brachte wens.
De heer BERKELBACH VAN DER SPRENKEL zegt dat
het bekend zal zijn dat hij niet gewend is voor eigen pa
rochie te spreken. Hij wil het onderhavige stuk echter als
kapstok gebruiken.
Het is hem tijdens deze winter opgevallen hoe goed het
schoonhouden van de wegen in Soest wordt bijgehou
den. Hij stelt er prijs op om dit in het openbaar te zeg
gen.
De VOORZITTER zegt zeer erkentelijk te zijn voor dit
woord van waardering. De woorden van de heer Berkel-
bach van der Sprenkel zullen mevrouw Walter ongetwij
feld veel goeds doen. Zij zal de door de heer Berkelbach
van der Sprenkel uitgesproken woorden zeker overbren
gen aan de directeur van de dienst.
Het stuk wordt aangenomen voor kennisgeving.
b. Brief d.d. 31 oktober 1969 van het Kontaktorgaan
Christelijke Bestuursbonden Eemland inzake de instel
ling van een werkgroep welke zich bezig wil houden met
de sociaal-maatschappelijke problematiek rond de volks
huisvesting, met voorstel als antwoord op genoemde
brief te verwijzen naar de eveneens ter inzage liggende
brief d.d. 10 december 1969, nummer 295 van het dage
lijks bestuur van het Samenwerkingsorgaan Eemland.
Met betrekking tot dit stuk wordt besloten overeen
komstig hetgeen daaromtrent door burgemeester en
wethouders is voorgesteld.
c. Brief d.d, 26 januari 1970 van de heer W.C. Verboog
te Amersfoort, waarbij ter kennisneming wordt toege
zonden een request aan de minister van verkeer en wa
terstaat inzake de verbetering van Rijksweg nr. 23, weg-
vak Van Weerden Poelmanweg-Stichtse Rotonde.
Dit stuk wordt aangenomen voor kennisgeving.
d. Brief d.d. 19 januari 1970 van de heren J.G. Worm
meester en Tj. Jansen te Soestduinen, inzake de aanleg
van riolering te Soestduinen, met voorstel deze brief om
advies in handen te stellen van burgemeester en wethou
ders.
De heer DE GROOT vraagt het college het in de brief
gedane verzoek in welwillende overweging te willen ne
men.
In de brief wordt onder meer gesteld dat de frequentie
van de gemeentelijke dienst die is belast met het ledigen
van de putten, merkbaar terugloopt en dat men drie we
ken moet wachten voordat er een wagen verschijnt. Is de
ze mededeling juist? Verdient het misschien aanbeveling
om een onderzoek in deze in te stellen? Is het wellicht
mogelijk de frequentie wat op te voeren?
De VOORZITTER: Het antwoord op uw vragen zal bij
het preadvies van burgemeester en wethouders ter spra
ke komen.
Het stuk wordt gesteld in handen van burgemeester en
wethouders om advies.
De VOORZITTER merkt op dat er na het afsluiten van
de agenda nog twee brieven voor de raad zijn ingeko
men. Beide brieven zijn afkomstig van de heer C. Ver-
heus. De ene brief heeft betrekking op de uitbreiding
van Soesterberg en de andere brief gaat over het eventu
eel verlenen van een vergunning aan een bedrijf. De
laatste brief heeft kort ter inzage gelegen, zodat mag
worden aangenomen, dat de raad de inhoud van de brief
niet kent. Het college stelt voor deze brief ongezien in
handen te stellen van burgemeester en wethouders om
preadvies. Wanneer tot de volgende vergadering moet wor
den gewacht blijft de brief immers een maand liggen.
Hierna wordt het volgende ingekomen stuk aan de agen
da toegevoegd:
e. Brief d.d. 10 februari 1970 van C. Verheus inzake een
bedrijfsvestiging aan de Amersfoortsestraat te Soester
berg, met voorstel deze brief om advies in handen te
stellen van burgemeester en wethouders.
Dit schrijven wordt gesteld in handen van burgemeester
en wethouders om advies.
f. Brief d.d. 10 februari 1970 van C. Verheus inzake de
uitbreiding van het dorp Soesterberg.
De VOORZITTER zegt zich af te vragen of deze brief
niet direct kan worden beantwoord.
De tekst van deze brief luidt:
„Met verwijzing naar het gestelde in artikel 28 van het
„Reglement van Orde" moge ik het College van Burge
meester en Wethouders de navolgende vragen stellen:
ls het uw college bekend, dat een groot aantal inwoners
van Soesterberg zich in ernstige mate verontrust gevoelt,
door het nog steeds niet op gang komen van de in uit
zicht gestelde uitbreiding van dit deel onzer gemeente.
Hoewel reeds meerdere malen in de openbare raadsver
gaderingen is toegezegd, dat uw college het voornemen
heeft om voorstel(len) tot onteigening bij de raad in te
dienen, is daar tot nu toe nog steeds geen gevolg aan ge
geven,
Redenen om uw college thans te vragen:
a. in welk stadium bevinden bovenbedoelde voorstellen
zich momenteel?
b. u duidelijk uit te spreken - voor zover zulks mogelijk
is - wat de reden(en) is (zijn) van deze trage gang van za
ken."
De wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT
21