ik beneden onze waardigheid. Wij zitten hier om het
gemeentebelang te dienen, Dan moeten wij geen ziel
tjes proberen te winnen met de vraag: Heeft u deze
brief al gelezen, want zo zal de gemeente u vandaag
of morgen antwoorden. Als het deze kant dreigt op
te gaan, dienen wij zuiniger op onze concept-brieven
te zijn.
De heer VAN POPPELEN zegt, dat hij met mevrouw
Oranje veel waardering heeft voor de brief van drs. De
Hoog. Bij de beoordeling van deze brief moet men
rekening houden met het feit, in welke hoedanigheid
- als bioloog nl. - de heer De Hoog zijn brief heeft ge
schreven. Als hij een scheikundige was geweest, had
hij vermoedelijk een andere brief opgesteld. Spreker
is het niet helemaal eens met hetgeen de heer De
Hoog heeft geschreven; hij is het meer eens met de
inhoud van de concept-brief die misschien straks, als
de raad zijn goedkeuring eraan hecht, zal worden
verzonden. Misschien, omdat het mogelijk is dat er
nog een aantal wijzigingen in de concept-briéf moet
worden aangebracht. Daarom ondersteunt hij de ge
dachte van de heer Storimans om voortaan wat zuini
ger te zijn met het bekendmaken van concept-brieven.
In de vorige raad hebben praktisch alle fracties uitge
sproken dat de gemeente de fout had begaan om con
cept-brieven te verzenden. Nu gaat een bepaalde poli
tieke partij dit weer doen. Spreker snapt dit niet meer.
De heer JONKER: Ik geloof dat hier een groot mis
verstand in het spel is. De concept-brieven verschijnen
tegenwoordig in de krant. Dan kan iedereen ze lezen,
ook degenen aan wie ze gericht zijn. Zowel de heer
Storimans als de heer Van Poppelen zitten, wat dit
betreft, helemaal op de verkeerde toer.
De heer VAN POPPELEN: Niet onschuldig doen,
mijnheer Jonker,
Voortgaande zegt spreker dat het zeer juist is als men
de stelling aanhangt, dat op alle mogelijke manieren
moet worden geprobeerd om de milieuverontreini
ging en alles wat daarmede samenhangt, tegen te gaan.
Mevrouw Walma van der Molen maakt zich over het
een en ander nogal ongerust. Er is echter in Neder
land een bestrijdingsmiddelenwet die duidelijk bepaalt
welke middelen giftig zijn, welke niet giftig zijn, wel
ke middelen.weinig en welke middelen zeer giftig
zijn. Deze middelen worden geregeld gepubliceerd. Er
is nl. een rood boekje - in de goede zin des woords -
in de handel, waarin vermeld staan de middelen die
door de plantenziektenkundige dienst zijn getoetst en
die misschien wel niet totaal onschadelijk, maar wel zo
weinig mogelijk schadelijk zijn. In de laatste uitgave
van 1971 staat in deze Handleiding chemische bestrij
ding van ziekten, plagen en onkruiden in landbouwge
wassen op zand-, löss- en dalgronden:
„Om redenen van volksgezondheid en milieyhygiëne
zijn de gebruikte mogelijkheden van de persistende
chloorkoolwaterstoffen aldrin, dieldrin, heptachloor
en DDT met ingang van 1 oktober 1970 sterk be
perkt."
De plantenziektenkundige dienst houdt deze midde
len nauwlettend in het oog, Mevrouw Walma van der
Molen begaat een vergissing als zij denkt, dat de ge
noemde dienst alleen maar een leger van ambtenaren
in stand houdt dat bezig is om bestrijdingsmiddelen
te maken en dan niet alleen herbiciden maar ook fun-
giciden. Bij de plantenziekenkundige dienst lopen vrij
veel functionarissen die per se tegen het gebruik van
de genoemde stoffen zijn en die veel waardering heb
ben voor hetgeen in de natuur leeft. Gelukkig dat
zo'n overheidsdienst er is; hij is er niet op uit om alles
maar dood te spuiten.
Met bestrijdingsmiddelen moet men zeer voorzichtig
te werk gaan. Spreker is het daarom met mevrouw
Oranje eens, dat de samenvatting in de concept-brief
zeer waardevol is. De gemeente werkt, als het niet
hard nodig is, niet meer met herbiciden. Het doet
goedkoop aan om te stellen: Laat maar groeien. Als
men hiertoe zou overgaan, ontstaat een grote troep.
Er zullen natuurlijk altijd mensen zijn, die graag gras
tussen de tegelpaden zien, maar de meeste gezinnen,
vooral die met kleine kinderen, hebben als het heeft
geregeld, liever snel droge tegels dan gras dat nog nat is.
Een ander punt vormt de financiële kant van de zaak.
In een tijd dat de arbeid duur is, ziet spreker er geen
bezwaar in dat bermen en paden worden bespoten,
mits gebruik wordt gemaakt van de goede middelen
die zo weinig mogelijk schadelijk zijn en een zo lang
mogelijke werking hebben.
De concept-brief is niet volledig. Er wordt wel ge
schreven over de bestrijding van de dicotylen, de
twee-zaadlobbige planten, maar niet over de bestrij
ding van de monocotylen, de een-zaadlobbigen, zoals
het gras. Wanneer gebruik zou worden gemaakt van
een middel als amitrol, zou spreker daar zeer op tegen
zijn. Dit geeft een verschrikkelijk nare witte kleur
aan de grassoorten, hetgeen ontsierend werkt. Wan
neer men de goede middelen gebruikt, dan is dit niet
het geval. Er zijn nieuwe middelen in de handel, de
z.g. grasremmers. Deze middelen belemmeren de groei
van het gras, maar doden het niet. Het zou goed zijn,
als de plantsoenendienst eens naar dit middel infor
meerde.
Mevrouw Walma van der Molen behoeft waarschijnlijk
niet van de landbouw te leven. Zij heeft stukken uit
een krant voorgelezen die haar te pas komen. Zij had
echter ook eens aandacht moeten schenken aan de
moeilijkheden in de landbouw. Zij wil het gebruik van
herbiciden en fungiciden nog meer beperken en zelfs
verbieden. Maar wat komt er dan nog van de groei en
de export van de landbouwprodukten terecht?
Het gebruik van chemische middelen in de natuur zal
zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Het ge
meentebestuur zal overleg moeten plegen met die in
stanties, die werkelijk een goed advies kunnen geven
op het onderhavige gebied. Er zal op moeten worden
toegezien dat de loonwerkers die met deze middelen
spuiten, de nodige vakbekwaamheid hebben. Des
noods zal naar hun diploma's moeten worden gevraagd.
Spreker heeft geen bezwaar, de heer De Hoog overeen
komstig de concept-brief te antwoorden. Wel zou hij
graag nog een paar aanvullingen aangebracht zien ten
aanzien van de bestrijding van de grasachtige planten.
De heer OLDENBOOM zegt, dat het milieu ,,in" is,
dat het „uit" is, dat het in de belangstelling staat.
Wat verstaat men onder milieu en onder milieuvervui
ling? Zijn het zaken die onaangenaam zijn; zijn het
zaken die ongezond zijn, die niet estetisch zijn? Men
heeft hier met bijzonder moeilijke problemen te ma
ken. Wanneer het verschrikkelijk naar kattepis stinkt,
is dit onaangenaam, maar waarschijnlijk niet eens on
gezond. Wel heeft men het gevoel dat het milieu
daardoor achteruit-gaat, hoewel, als de kat het in het
eigen huis doet, gaat het milieu er niet op achteruit.
Als men iets dergelijks gezamenlijk ervaart, dan is er
milieuverslechtering. Met deze merkwaardige redene
ring wil spreker aantonen, dat het eigenlijk verschrik-