De heer BENTINCK: Mijnheer de voorzitter! Ik wil graag om te beginnen een dankwoord uitspreken voor wat mij hier wordt aangeboden. Dit is iets ongelooflijks. Ik weet van het bestaan van de mij nu aangeboden boeken af. Ik weet ook wat er allemaal in staat en hoe mooi ze zijn uitgevoerd. Ik weet voorts dat het geen boeken zijn die je zo eens op een achtermiddag koopt en dat je ook nog wat tijd moet hebben om ervan te genieten. Ik begrijp dat het college en de raad wel heel goede interne informatie gehad hebben om tot deze keuze te komen. Het valt voor mij niet mee om in deze zaal, waarin ik de gewoonte had enige leiding te geven aan de discussies en het woord te geven, nu als een passief iemand aanwezig te zijn en alles maar over mij te moeten laten heengaan. Ik ben u er dankbaar voor, mijnheer de voorzitter, dat u mij de gelegenheid heeft gegeven om toch nog enkele woorden te zeggen. Een burgemeester moet als zodanig een heleboel rollen vervullen. Ik geloof dat men dat in de sociologie een rollen- set noemt. Het ene moment ben je bestuurder, het andere moment (dat kunnen zeer kort op elkaar volgende momen ten zijn) doe je mee aan een culturele manifestatie, op een derde moment ben je zakenman. Zo zijn er telkens verschil lende rollen die moeten worden vervuld. Bij al die rollen heeft men toch wel een zekere leidende functie. De rol die ik vanmiddag moet vervullen, is een mij totaal onbekende en daar heb ik dan ook wel enige moeite mee. Ik heb, mijn heer de voorzitter, mij wel herhaaldelijk in uw positie be vonden (en dat gaat mij ook wat gemakkelijker af), in de positie dat ik iemand heb mogen toespreken die terecht eni ge woorden van dank toegevoegd kreeg. Ik ben eigenlijk nooit het „slachtoffer" geweest, maar in die positie zit ik op het ogenblik wel. Er komen natuurlijk heel veel gevoelens bij iemand boven op zo'n moment, maar het meest en alles overheersende is toch wel een gevoel van bijzonder grote dankbaarheid, dankbaarheid voor het feit dat ik dit allemaal zo mag bele ven, dankbaarheid aan u in de eerste plaats voor de wijze waarop u mij hebt willen toespreken, voor de wijze waarop u hebt geprobeerd mijn werken hier gedurende 25 jaar te ob jectiveren, U hebt het allemaal te mooi gemaakt. Als je het zelf doet, ben je je maar al te goed bewust van de tekortko mingen op alle mogelijke gebieden. Ik ben op sommige pun ten misschien een beetje een perfectionist, maar dat heeft dan ook wel het gevolg datje iedere keer voelt, datje het toch eigenlijk niet goed hebt gedaan, dat je gefaald hebt, dat je niet altijd de goede oplossing hebt gevonden voor proble men. Wanneer u bij die situatie toch met zoveel nadruk de positieve kanten naar voren hebt willen brengen, dan ben ik u daarvoor bijzonder dankbaar. Ik ben er dankbaar voor, dat ik hier heb mogen werken. Ik ben ook dankbaar voor de manier waarop ik heb mogen werken. U, mijnheer de voorzitter, hebt dat gedurende 25 jaar, dus vanaf het eerste begin meegemaakt. Daarom stel ik het zo op prijs, dat u mij hebt toegesproken. Het is inder daad zo, dat u 25 jaar geleden in november in een kamertje in het gemeentehuis te Abcoude kwam en dat ik ervoor stond om in een mij praktisch volkomen onbekende gemeente aan het werk te gaan, een gemeente waarvan het mij bekend was, dat er een boel problemen waren en waarvan het mij ook bekend was, dat er in het verleden een heleboel proble men geweest waren. Het was toen direct een prettig gesprek. Ik was tot dien, omdat ik als zeer jonge burgemeester in Abcoude was gekomen (en direct ook in grote moeilijkhe den, door de oorlog), gewend aan altijd veel oudere wethou ders en een veel oudere gemeentesecretaris. Zij waren alle maal een generatie ouder dan ik, zij waren van de generatie van mijn vader. Maar toen kwam er in eens een college bin nenstappen bestaande uit mensen van mijn generatie, van mijn leeftijd. Ik wil niet zeggen dat dat een verademing was, want ik houd heel goede herinneringen aan de wijze en oudere wethouders en de secretaris die ik in Abcoude heb gehad, maar het was ineens heel wat anders dat ik met mensen van mijn eigen leeftijd, die ook dezelfde oorlogspe riode hadden doorgemaakt, kon praten. Wij voelden van el kaar aan: Wij willen proberen om er in Soest wat goeds van te maken. Zo ben ik in dat college terechtgekomen en dat is altijd, van het eerste begin af, ook met de verschillende wethouders - u bent de enige van het oude drietal waarme de wij begonnen zijn - bijzonder goed gegaan. U hebt mij geholpen om ingewerkt te raken in de Soester zaken. Bij de hele ontwikkeling van Soest die u zoeven geschetst hebt, zou een buitenstaander die hier argeloos aanwezig is (maar er is hier niemand argeloos aanwezig), de indruk kunnen krijgen dat ze mijn verdienste is. Maar dat is hele maal niet het geval. Het gemeentebestuur is een collegiaal bestuur. Dat is in de eerste plaats de raad. Voor de raad worden zaken voorbereid door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur is ook een college, een college van burge meester en wethouders Daarin doen wij het met elkaar. Dat is al deze jaren ook goed gelukt. Wij stimuleren elkaar, wij remmen elkaar, wij corrigeren elkaar, maar het gaat al tijd in goede verstandhouding, met alle colleges in goede harmonie en ook met volledig begrip voor eikaars zienswij ze. Ik ben van mening dat juist door die goede samenwer king in het college en ook de goede samenwerking in de raad het mogelijk was om zoveel tot stand te brengen. Een oud Hollands spreekwoord zegt: Eendracht maakt macht. Dan moeten wij macht niet begrijpen als een mogelijkheid om over anderen te regeren, zoals het tegenwoordig dikwijls begrepen wordt, maar dan moeten wij macht begrijpen als vermogen om wat tot stand te brengen, om wat klaar te ma ken. Uitsluitend door de grote eendracht die wij hier toch met elkaar hebben kunnen vinden, was het mogelijk om in een betrekkelijk korte tijd (25 jaar is toch ook weer niet zo lang), onder dikwijls heel moeilijke omstandigheden, zo veel voor onze gemeente te doen. Maar daar hebben u, mijnheer de voorzitter, en de andere leden van de onder scheidene colleges een even groot deel aan als ik zelf. Wan neer u zegt dat dat goed was en dat wij daarvoor dankbaar moeten zijn, dan slaat dat even hard op u als op mij. Mis schien wel harder op u, want allen die mij kennen, weten dat ik gewoonweg niet kan werken in een onzuivere sfeer, in een sfeer van onopenheid, van kuiperijen, van beentje lichten en dergelijke, Als ik hier zo'n sfeer had moeten aantreffen, was ik ook beslist geen 25 jaar burgemeester van Soest geweest. Ik meen dat ik hierover ook in een van de allereerste vergaderingen van het college gesproken heb. Dat ik hier 25 jaar heb mogen staan, is aan u allen en aan uw voorgangers te danken. Het is ook te danken aan het feit dat ik de gezondheid heb mogen houden om dit werk, dat inderdaad steeds zwaarder wordt en steeds meer gaat eisen, te doen. Het burgemeesterschap is niet iets waarvan je kunt zeggen: dat ga ik nu eens een beetje kalmer aan doen. Voor de ou dere werknemer behoort wat ander werk gezocht te worden, de oudere werknemer moet het wat kalmer aan doen. Dat kan een burgemeester niet, althans ik kan het niet. Dat is dan ook een van de redenen waarom ik gemeend heb, er toch op een gegeven moment een einde aan te moeten ma ken, hoezeer mij dat, zoals u allen wel zult begrijpen, ook spijt. Ik was en ben er gewoon bang voor, dat het mij niet mogelijk zou zijn, te voldoen aan de eisen die ik nu eenmaal aan het burgemeesterschap stel en aan degene die dit ambt bekleedt. Vele gevoelens van dankbaarheid heb ik voor alles wat ik 214

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1971 | | pagina 221