De VOORZITTER: Wij moeten allemaal natuurlijk nog
wel een beetje leren werken met deze werkwijze.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
Het onder letter k ingekomen stuk wordt aangenomen
voor kennisgeving.
Hierna wordt gepauzeerd.
Na hervatting der vergadering stelt de VOORZITTER
aan de orde:
77 Voorstel tot het weigeren van ontheffing als bedoeld in
artikel 1 van de „Zoneverordening Hinderwet" voor het
uitbreiden c.q. wijzigen van een constructiebedrijf op/in
het perceel Beetzlaan 72.
De VOORZITTER deelt mede dat van de commissie
grondbedrijf en uitbreidingsplan de volgende opmerking
is ingekomen: „De commissie grondbedrijf en uitbrei
dingsplan kan zich met dit voorstel verenigen. Twee le
den behouden zich hun stem voor."
Spreker merkt op dat er later - op 21 april jl. - nog een
brief is binnengekomen. Waarschijnlijk hebben de raads
leden geen kennis genomen van deze brief. Deze brief is
afkomstig van mr. Joh. Grooten te Baarn. De tekst van
deze brief luidt:
„Op maandag 19 dezer heeft de heer Th.J.C. Smink,
Beetzlaan 72 te Soest, zich tot mij gewend met een brief
van het College van Burgemeester en Wethouders van Uw
gemeente, gedateerd 14 april 1971. Kortheidshalve doe
ik een fotocopie van deze brief als bijlage hierbij."
Spreker merkt op dat de tekst van de brief van het colle
ge aan de heer Smink als volgt luidt:
„Onder verwijzing naar het d.d. 1 februari 1970 door u
ingediende verzoek om ontheffing van artikel 1 van de
„Zoneverordening Hinderwet" voor het uitbreiden en
wijzigen van uw constructiebedrijf (Beetzlaan 72, alhier),
delen wij u mede, dat wij de raad dezer gemeente zullen
voorstellen om in zijn vergadering van 22 april a.s. de
gevraagde ontheffing te weigeren.
Wij stellen u in de gelegenheid om ter gemeentesecretarie
kennis te nemen van het hier bedoelde (gemotiveerde)
voorstel."
De brief van mr. Grooten aan het college vervolgt aldus:
„De brief werd door mijn cliënt op donderdag 15 dezer
per post ontvangen. Cliënt had op dien dag reeds enkele
besprekingen buiten de gemeente Soest, zodat hij zich
eerst op vrijdag 16 april jl. naar het gemeentehuis heeft
kunnen begeven.
Aldaar heeft hij een exemplaar van agendapunt 10, raads
voorstel 73 voor Uw raadsvergadering d.d. donderdag
22 april 1971 verkregen, waarin het College van Burge
meester en Wethouders van Uw gemeente onder het
hoofd:
„Voorstel tot het weigeren van ontheffing als bedoeld in
artikel 1 van de „Zoneverordening Hinderwet" voor het
uitbreiden c.q. wijzigen van een constructiebedrijf op/in
het perceel Beetzlaan 72 te Soest."
een uiteenzetting geeft op welke gronden dit College
meent het verzoek tot ontheffing door cliënt gedaan, te
moeten doen weigeren door Uw raad. Dit stuk is geda
teerd 13 april 1971.
Mijn cliënt heeft mij verzocht tegen het afwijzend advies
van het College van Burgemeester en Wethouders verweer
te voeren, aangezien hij meent, dat in dit advies verschil
lende belangrijke onjuistheden voorkomen. Het zal uw
raad duidelijk zijn, dat ik onmogelijk op deze korte ter
mijn voor mijn cliënt een verweer kan opstellen, aange
zien ik ter bestudering van een dergelijke zaak tenminste
een periode van 4 a 8 weken zal nodig hebben.
Op dien grond verzoek ik U namens mijn cliënt met na
druk dit voorstel op donderdag 22 dezer voor onbepaalde
tijd aan te houden, om aldus mij in de gelegenheid te
stellen voor cliënt het dossier te bestuderen en een ver
weerschrift op te stellen.
Een doorslag van dit verzoek zend ik aan de heer burge
meester van Uw gemeente in zijn hoedanigheid van voor
zitter van Uw raad, alsmede aan de heer secretaris van
Uw gemeente ter kennisname van het College van Burge
meester en Wethouders.
Vertrouwende dat U op grond van het recht van hoor en
wederhoor aan bovenstaand verzoek - de kwestie bete
kent voor mijn cliënt een levensbelang - zult voldoen,
verblijf ik, Uw berichten wachtend,
hoogachtend,".
De heer VAN EE zegt dat de commissieleden evenals de
heer Smink de stukken pas laat hebben ontvangen, waar
door er tijdens de commissievergadering niet zinnig kon
worden gedebatteerd over de zaak, omdat men niet ver
trouwd was met de materie en omdat de commissiele
den niet de gelegenheid was gegeven om ter plaatse te
kijken hoe de situatie in elkaar zit.
In de brief van de adviseur van de heer Smink wordt een
aantal redelijke punten naar voren gebracht, waaronder
het punt dat er nogal snel wordt gehandeld, wanneer de
raad akkoord gaat met hetgeen door burgemeester en
wethouders wordt voorgesteld. In hoeverre zal aanhou
ding van een maand de zaak schaden? Gedurende deze
maand zal ieder in de gelegenheid zijn zich vertrouwd te
maken met de materie.
Uit het vorenstaande zal het het college duidelijk zijn dat
spreker ervoor voelt het onderhavige voorstel een maand
aan te houden, zodat hij meer gelegenheid heeft om
zich met de zaak bezig te houden. Het programma is de
afgelopen weken een beetje overbelast geweest. Zijn er
wellicht andere raadsleden die het voorstel tot aanhou
ding van het onderhavige voorstel willen steunen?
De heer DE GROOT merkt op een van de twee commis
sieleden te zijn geweest die zich hun stem hebben voor
behouden. Hij is tot zijn standpunt gekomen, omdat de
stukken hem pas zeer laat ter hand werden gesteld en hij
bovendien door een verschuiving van de commissiever
gadering naar een vroegere datum niet in de gelegenheid
is geweest de ter inzage gelegde stukken voor de com
missievergadering te bestuderen.
Evenals de heer Van Ee verzoekt spreker het college thans
het onderhavige voorstel aan te houden, zodat de mate
rie nader kan worden bestudeerd, terwijl de adviseur van
de heer Smink dan in de gelegenheid is om een behoor
lijk en duidelijk verweerschrift op te stellen..
Spreker dringt er sterk op aan om thans geen beslissing
te nemen; het verdient aanbeveling het stuk aan te hou
den.
Mevrouw ORANJE-ENTINK: Maar niet voor onbepaalde
tijd.
De heer VAN POPPELEN zegt te kunnen instemmen
met het voorstel van de heer Van Ee tot aanhouding van
het onderhavige voorstel.
Aangenomen mag worden dat alle raadsleden het bedrijf
van de heer Smink kennen. Ook hetgeen in het voorstel
staat zal iedereen wel duidelijk zijn. De heer Smink zal
echter de tijd moeten worden geboden om zich te ver
weren. Spreker voelt echter beslist niets voor aanhouding
gedurende een periode van vier tot acht weken; een der
gelijke periode wordt genoemd in de brief van mr. Groo
ten. Het verdient aanbeveling dat het onderhavige voor-
64