woners. Er is woningnood en het meest onder de bur
gers met de lagere inkomens. Wij kennen niet het
dreigende gevoel straks geen dak meer boven ons
hoofd te zullen hebben, aldus spreekster, en wij we
ten ook niet wat het is om in een achterbuurt - de be
woners zelve zeggen: een getto - te moeten wonen.
Spreekster is het er met hen over eens, dat het een
getto wordt, een zielige achterbuurt. Daar protesteert
haar fractie wel tegen. Het is haars inziens niet nodig.
Het bestemmingsplan kan nog wel jaren, misschien
wel vele jaren op zich laten wachten en de bewoners
onderhouden volgens wat haar is bericht hun huizen
zelf wel. In vele schrijnende woningnoodgevallen zou
den de betrokkenen een groot deel van hun levensge
luk terugkrijgen als zij, al was het maar voor een aan
tal jaren, een betaalbaar dak boven hun hoofd kregen.
Wij beginnen hier elke maand de vergadering met een
gebed, aldus spreekster, waarin wij vragen bij onze
besluitvorming het waarachtig belang van deze ge
meente voor ogen te mogen houden. Spreekster heeft
altijd gedacht dat het woord "gemeente" in deze zin
snede allereerst slaat op de gemeentenaren en pas
veel later op de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Zij heeft ook altijd gedacht, dat hetzelfde woord "ge
meente" op de hele gemeente en niet slechts op delem
daarvan slaat. Immers: voor de nieuwe woonwijken
is het gemeentebestuur geen moeite te veel om de
woonomgeving zo aantrekkelijk mogelijk te maken;
de modernste inzichten worden bij de ontwerpen toe
gepast, een keurkorps van adviseurs omringt het ge
meentebestuur. Maar iedereen heeft recht op een wo
ning, doch ook op meer dan dat. Ieder die woont,
heeft recht op een leefbare en decente woonomgeving.
Zo'n woonomgeving wordt niet gecreëerd door mid
denin een wijk huizen dicht te spijkeren, de geblin
deerde vensters klaar voor bekladding. Het tegendeel
is waar.
Eén van spreeksters lijfspreuken is tegelijk het ken
merk van een goede democratie: het recht van de één
is het recht van de ander. Het recht op een fatsoenlij
ke woonomgeving van de één is het recht op een fat
soenlijke woonomgeving voor de ander, ook al ligt de
woonomgeving van die ander in een toekomstig be
stemmingsplan. Zij stelt dan ook voor, dat wat wordt
gevraagd in het telegram van de Molenstraatbewoners
wordt uitgevoerd en dat het college als het daartoe
niet in staat is, uitvoerig de achtergronden daarvan
uiteenzet.
De heer PIEREN merkt op dat de woningen van St.
Joseph zowel in Soest als in Soesterberg geregeld punt
van bespreking uitmaken indiverse commissievergade
ringen en ook wel in de raad. Spreker gelooft dat het
verstandig zou zijn als, omdat vele raadsleden die pas
raadslid zijn het een en ander nog niet weten, een lid
van het college nu eens uitvoerig toelichtte hoe het
gaat met de maatschappelijke begeleiding en met het
contact tussen de maatschappelijke werksters, de be
wonerscommissie en het bestuur van de woningbouw
vereniging. Hierover worden namelijk vele vragen ge
steld.
In een vorige raadsvergadering heeft de raad een open
brief van de bewonerscommissie Soesterberg behan
deld. Bij die gelegenheid heeft spreker het college ge
vraagd de zaak wat dieper toe te lichten dan het had
gedaan. Onlangs is in de wijkraad in Soesterberg deze
zaak opnieuw aan de orde gesteld door het wijkraads
lid mejuffrouw Lensing, die zonder meer open en dui
delijk stelde, dat de gemeenteraad van Soest absoluut
niet op de hoogte is van de juiste feiten en geen be
grip heeft voor de menselijke aspecten die daaraan
vastzitten. Maar ieder raadslid dat deze materie kent,
weet beter en weet dat de open brief juist een ave
rechtse werking zou kunnen hebben en dat er vele
andere aspecten aan vast zitten. Dit moet dan ook
klaar en duidelijk worden gesteld. Spreker zou daarom
graag zien, dat er nu door het college een duidelijke
uiteenzetting wordt gegeven van de hele gang van za
ken ten aanzien van de woningen aan de Molenstraat
en dat daarbij ook even wordt betrokken het aspect
van de financiering van de woningen in Soesterberg.
De heer KORTE merkt op dat de bewonerscommissie
zich indertijd ook al ongerust heeft gemaakt over wat
er allemaal zou gebeuren aan de Molenstraat; dat zij
in dat verband op 25 februari 1971 een brief aan het
ministerie van volkshuisvesting en ruimtelijke orde
ning heeft geschreven en daarop van de minister een
schriftelijk antwoord heeft ontvangen, waarin voor
een groot gedeelte de hele situatie en ook wat er zal
moeten gebeuren wordt verklaard en waaruit ook dui
delijk wordt, dat het niet een kwestie is van de woning
bouwvereniging die een beslissing heeft genomen, maar
dat het ministerie ter zake de wet voorschrijft. De be
doelde brief van de minister aan de bewonerscommis
sie d.d. 16 juli 1971 luidt als volgt:
"In antwoord op uw bovenaangehaalde brief deel ik u,
in aansluiting aan het telefonisch onderhoud op 2 juli
j.1. tussen de voorzitter van uw commissie en een amb
tenaar van mijn departement, het volgende mede.
In 1966 hebben de woningbouwvereniging en de ge
meente in overleg met de directie van de volkshuisves
ting en de bouwnijverheid in de provincie Utrecht een
plan opgemaakt voor de uitvoering van uitgebreide on-
derhouds- en verbeteringswerkzaamheden aan de on
derhavige woningen. Uit de ter zake opgemaakte be
grotingen bleek echter, dat de kosten dusdanig hoog
zouden worden, dat het niet verantwoord was tot uit
voering vanhet plan over te gaan. Een en ander was
voor de gemeente aanleiding toestemming te vragen
om tot geleidelijke ontruiming en afbraak van de wo
ningen over te gaan. Deze toestemming heb ik bij
brief van 7 april 1967 verleend. Zolang de woningen
nog bewoond zijn, zullen slechts de noodzakelijke on-
derhoudwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Uw mening dat de woningen zullen worden afgebro
ken in verband met de voorgenomen aanleg van een
weg of een stadspark, is niet juist. Uiteraard zal te zij
ner tijd aan de vrijkomende grond een bestemming
moeten worden gegeven en het is niet uitgesloten, dat
deze grond voor de aanleg van een park zal worden ge
bruikt. De toekomstige bestemming van de grond
heeft echter geen rol gespeeld bij de beslissing omtrent
de afbraak. Deze beslissing is uitsluitend genomen op
grond van de overweging dat een grondige restauratie
van de woningen financieel en economisch niet ver
antwoord was.
Het is inderdaad de bedoeling de leegkomende wonin
gen zo spoedig mogelijk af te breken, hetgeen echter
slechts mogelijk is indien de belendende woning ook
gesloopt kan worden. Zolang afbraak niet mogelijk is,
zullen de leegkomende woningen worden dichtgespij
kerd. Het door u op grond van de woonsituatie in de
gemeente Soest hiertegen aangetekende bezwaar,
waarvoor ik overigens alle begrip heb, is in eerste in
stantie een aangelegenheid welke tot de competentie
van het gemeentebestuur behoort.