De VOORZITTER deelt mede dat begin deze week
de volgende, 9 maart 1972 gedateerde en aan de
voorzitter van de raad gerichte brief van de heer Pie
ren is ingekomen:
„Namens de leden van de Commissie Grondbedrijf
en Uitbreidingsplannen aanwezig in de vergadering
van 8 maart 1973 verzoek ik u aan de agenda van de
vergadering van 15 maart a.s. een agendapunt toe te
voegen, te weten: „nadere toelichting op het ant
woord van het College van Gedeputeerde Staten van
de Provincie Utrecht op de door het Statenlid, de
heer K. de Wilde gestelde vragen betreffende het be
stemmingsplan Egghermonde. Het antwoord van het
College van Gedeputeerde Staten heeft bij de inwo
ners van Soesterberg de nodige ontstemming gewekt.
Uit dit antwoord zou nl. gebleken zijn dat uw Colle
ge deze zaak met onvoldoende aandacht en vertra
ging behandeld heeft.
In de laatstgehouden vergadering van de Wijkraad
zijn aan de hand van de persberichten zeer kritische
en ondeskundige opmerkingen aan het adres van uw
College gericht.
De leden van de Commissie Grondbedrijf en Uitbrei
dingsplannen, anders geïnformeerd zijnde dan in deze
persberichten tot uiting komt, verzoeken u in de ver
gadering van de Raad van 15 maart 1973 een nadere
toelichting over de gang van zaken te geven."
Het college heeft voor de raadsleden de vragen van
de heer De Wilde en de daarop door gedeputeerde
staten gegeven antwoorden gefotokopieëerd, alsmede
de brief van de heer Pieren en een stuk van het colle
ge over deze materie. Deze stukken worden thans
rondgedeeld. Spreekster zal dadelijk de vergadering
schorsen, ten einde de raadsleden in de gelegenheid
te stellen de desbetreffende stukken te lezen. Zij
verleent echter eerst het woord aan de heer Pieren
voor het geven van een toelichting.
De heer PIEREN merkt op dat toen het antwoord van
gedeputeerde staten op de vragen van de heer De Wil
de in de pers verscheen, verschillende Soesterbergse
raadsleden veel narigheid over deze zaak hebben on
dervonden. De burgerij had nl. uit de persberichten
de indruk gekregen, dat het college van Soest zeer
nalatig was geweest in de behandeling van deze voor
Soesterberg zo belangrijke aangelegenheid. Om als
raadsleden dat allemaal weer te gaan weerleggen,
geeft de nodige spanning. De reactie is dan nl.Je
kunt dat allemaal wel mooi vertellen, maar is het ook
inderdaad zo? Spreker hebben opmerkingen bereikt
als: Jullie laten je als raad in het ootje nemen. Er
zijn ook nog wel andere uitdrukkingen gebruikt, die
hij - omdat ze wat onparlementair zijn - hier maar niet
wil herhalen. Men stelde echter dat de raad door het
college onvoldoende wordt voorgelicht en dat nu het
college van gedeputeerde staten eens duidelijk opening
van zaken heeft gegeven.
Om die reden stelt spreker het in hoge mate op prijs,
dat het college de raadsleden nu wat documentatie
materiaal verstrekt. Hij hoopt dat het college daar
naast nog een uitvoerige mondelinge toelichting zal
willen geven.
Hierna schorst de VOORZITTER voor enige ogenblik
ken de vergadering.
Na hervatting der vergadering geeft de VOORZITTER
de volgende toelichting op de gang van zaken met
betrekking tot het bestemmingsplan Egghermonde.
Op 9 maart 1970 is het ontwerp-plan Egghermonde
toegezonden aan de provinciale planologische commis
sie en enige andere instanties die op grond van artikel
8 van het besluit Ruimtelijke Ordening in het overleg
betrokken zijn. Het was nl. de gewoonte dat een ont
werp-plan tegelijkertijd aan de P.P.C. en aan laatstbe
doelde instanties werd gezonden. Van die instanties
bestaat een lijst, die door de provincie iedere keer
wordt aangevuld. Die lijst omvat naar spreekster
meent op het ogenblik in de provincie Utrecht 23
instanties. Zij kent provincies waar het er nog meer
zijn.
Op 1 april 1970 heeft de P.P.C. - die heeft langzamer
hand ook een hoop moeten leren - bericht dat zij
het plan nog niet had kunnen behandelen, omdat de
resultaten van het overleg met bedoelde instanties
nog niet waren overgelegd. Dit betekent dat het ont
werp-plan op 9 maart 1970 net zo goed niet aan de
P.P.C. had kunnen worden gezonden, want die deed
er toch niets aan. Er is echter een periode geweest -
in het begin van de werking van de Wet op de Ruimte
lijke Ordening - dat de P.P.C. dat wel deed. De
P.P.C. gaat nu echter rustig zitten wachten tot de ad
viezen van de adviserende instanties binnen zijn. Dat
heeft de gemeente aanleiding gegeven om de voor de
adviserende instanties beschikbare tijd te beperken. Die
instanties wordt nu bericht: Als u binnen een maand
niet heeft geantwoord, wordt u geacht met het plan
in te stemmen. In 1970 werd dat uit beleefdheid nog
niet gedaan.
Toen op 28 mei 1970 het plan opnieuw naar de
P.P.C. werd gezonden met de adviezen van de betrok
ken instanties, moest de gemeente daarbij mededelen
dat het advies van de genie nog niet bekend was. En
dat terwijl juist bij dit bestemmingsplan de opmerkin
gen van de genie van waarde en invloed konden zijn.
Tussen 28 maart en 28 mei 1970 had de genie echter
nog geen gelegenheid gevonden om opmerkingen te
maken. Dat is derhalve niet iets dat de gemeente ver
weten kan worden. Spreekster kan in de gehele pro
cedure overigens niet één termijn vinden ten opzich
te waarvan de gemeente Soest te langzaam heeft ge
werkt.
Op 21 juli 1970 is de exploitatie-opzet toegezonden.
In de wet staat nl dat de economische haalbaarheid
van een plan moet worden aangetoond. Nu werd
vroeger door de provincies met een heel globale ex
ploitatie-opzet genoegen genomen. De provincies
zijn echter steeds keener - voor de gemeenten bete
kent dit: moeilijker - geworden en eisen tegenwoor
dig een echte exploitatie-opzet. Voor de gemeenten
is het erg moeilijk een dergelijke exploitatie-opzet
over te leggen, wanneer men een globaal bestem
mingsplan instuurt. Dan denkt men immers ook nog
slechts heel globaal aan de exploitatie-opzet.
Zoals gezegd: op 28 mei 1970 is het plan opnieuw
naar de P.P.C. gezonden (die zich overigens niet
met de exploitatie-opzet bemoeit). De P.P.C. heeft
dit plan op 17 november 1970 behandeld, terwijl de
gemeente eerst op 29 december 1970 het advies van
de P.P.C. heeft ontvangen. In dat advies maakt de
P.P.C. nogal wat bezwaar tegen de geplande hoog
bouw. Dit in verband met de aan te leggen rijksweg
28.
Een maand nadien - op 29 januari 1971 - heeft het
college het ambtelijk apparaat opdracht gegeven het
plan in vredesnaam maar aan te passen aan de ziens-