De heer BLAAUW merkt op dat dit voorstel uiteraard
zijn instemming heeft, maar dat het hem aan de andere
kant heel erg bedroeft. Er is in de raad al vaak over havo-
vwo-scholen gesproken en iedereen wil hier graag zo'n
school. Het is nu uitermate bedroevend dat men nog
nooit zo ver is kunnen komen dat is overgegaan tot het
stichten van een samenwerkingsschool, waarbij iedere ge
zindte aan zijn trekken zal komen door desnoods in
aparte lesuren of hoe dan ook datgene te doen waaraan
men, tot een bepaalde richting behorend, behoefte heeft.
Iedereen is nu blij dat men diverse scholen op het program
ma heeft, maar spreker ziet dit als wederom een versnip
pering, waar weinig of niets uit komt. Als men niet van
plan is eendrachtig iets op te bouwen, zal men nog jaren
lang zonder een school voor havo en vwo verder moeten.
Toen vroeger over een dergelijke school werd gesproken
en men nog dacht aan een enorme groei van Soest, heeft
de wethouder eens gezegd dat Soest ondanks die verwach
te groei nooit groot genoeg zou zijn voor een dergelijk
onderwijsinstituut. De wethouder zegt dit nu niet. Er
komen plotseling allerlei scholen op het plan te staan;
men zoekt het nu in een grotere kring. Indertijd heeft
de wethouder heel andere dingen gezegd. Zo wees hij op
Hilversum, Baarn, Amersfoort en Zeist en op de goede
busverbindingen, waaruit de wethouder toen concludeer
de dat men hier nooit zo'n school zou krijgen, omdat
men dan van elders te veel leerlingen weg zou trekken.
De bevolking van deze regio is niet zodanig gegroeid dat
het thans ineens wél mogelijk is dat diverse gezindten
aparte scholen gaan stichten. Spreker ziet er nu dan ook
in het geheel niets meer van komen. Hij juicht het toe
dat de wethouder een samenwerkingsschool voorstaat,
maar spreker ziet dit niet meer zitten. Zou de wethou
der diens vroegere uitspraken wat kunnen verduidelijken?
De heer LEVINGA is blij dat de wethouder niet zo
zwaar tilt aan de woorden „in principe" en dus kunnen
die woorden er wel uit. Het wordt dan iets krachtiger.
De raad besluit gewoon dit te doen en houdt verder ter
dege de fatale datum van 1 februari in de gaten.
Wethouder DIJKSTRA stelt dat de heer joosten terecht
heeft gezegd dat het de taak van het gemeentebestuur is:
het openbaar onderwijs te besturen en te bevorderen,
ook het voortgezet onderwijs. Niettemin zijn er vormen
denkbaar waarin het openbaar onderwijs kan samengaan
met het bijzonder onderwijs. De vroegere staatssecretaris
Schelfhout was daarvan een groot voorstander. Vanuit
sprekers eigen filosofie is het hem maar al te zeer bekend
dat de confessionelen zich hebben verzet tegen het ter-
tium van staatssecretaris Schelfhout, waarin de overheid
en vertegenwoordigers van het bijzonder onderwijs zou
den participeren. Slechts in enkele gevallen heeft dat
idee ingang gevonden, o.a. in de gemeente Zoetermeer.
Het college heeft gemeend in Soest het openbaar onder
wijs te moeten bevorderen door het tot stand brengen
van een samenwerkingsschool voor vwo en havo. Dit is
helaas niet gelukt, zodat men thans terugvalt op open
baar vwo en havo.
De opmerking van de heer Joosten inzake gegevens over
de partiële leerplicht moet spreker afwijzen. Hij heeft
tijdens de begrotingsbehandeling en ook daarna in de on
derwijscommissie wel degelijk toegezegd dat hij de des
betreffende gegevens zou produceren.
De heer JONKER: Waarom moet dat zo lang duren? U
hebt dit al op 12 december toegezegd.
Wethouder DIJKSTRA antwoordt dat dit komt doordat
de afdeling onderwijs uit nog geen twee man bestaat. Het
college is doende extra personeel aan te trekken. Men zal
weinig secretarieën van gemeenten met 40.000 inwo
ners kunnen aanwijzen waar men zodanig met het perso
neelsbestand woekert dat de gehele afdeling onderwijs
uit 1 3/4 man bestaat. Men zal dus nog enig geduld moe
ten hebben met betrekking tot de gevraagde gegevens.
Zij zijn toegezegd en zullen dus worden geproduceerd.
De heer Blaauw heeft nadere uitleg gevraagd met betrek
king tot hetgeen vroeger is gezegd over de kansen op een
school voor vwo en havo. Spreker blijft bij hetgeen al
eerder is opgemerkt. Men heeft te maken met een twee
tal prognoses; de ene is van het C.O.G.V.O., het Cen
traal Orgaan voor Gemeentelijk Voortgezet Onderwijs,
die haar eigen normen hanteert, die geheel anders zijn
dan die van het rijk. Het ministerie van onderwijs heeft
in de loop van het vorig jaar zowel de normen als de
prognoses herzien en aanzienlijk verstrakt. Wanneer men
alleen kijkt naar de prognoses van het rijk, is in de regio
Amersfoort voldoende aanbod aanwezig. Er zou alleen
een kleine overcapaciteit aan gymnasium zijn en een
kleine ondercapaciteit aan havo. Volgt men de progno
ses en de normen van het rijk strikt, dan is de kans op
een school voor vwo en havo in Soest minimaal. In feite
is dit achterhaald door de plaatsing op het scholenplan
van de protestants-christelijke aanvrage. Spreker heeft
er vroeger zeer sceptisch tegenaan gekeken, maar het is
toch gelukt. Wanneer de gemeente alles op alles zet, de
gegevens produceert en op de juiste knoppen en bellen
drukt, zou dit ook wel eens ten aanzien van de onderha
vige aanvrage kunnen gelukken.
De heer JOOSTEN maakt zich ongerust over het onder
wijs in Soest als hij de wethouder hoort zeggen dat deze
nog niet eens over twee ambtenaren kan beschikken en
dat dit in vergelijking met de situatie in andere gemeen
ten van de omvang van Soest heel ongebruikelijk is. Kan
niet een extra ambtenaar op de afdeling onderwijs wor
den geplaatst als de situatie daar om vraagt De afdeling
blijkt immers niet op haar taak berekend te zijn, want
hij kan niet geloven dat het verzamelen van de gegevens
over de partiële leerplicht net de druppel is die de em
mer doet overlopen.
De heer STORIMANS meent dat men zo langzamerhand
in een stadium is gekomen dat men moet ophouden met
het stoeien met woorden.
De heer JOOSTEN: Dit is niet met woorden stoeien,
dit gaat over concrete zaken!
De heer STORIMANS spreekt ook niet alleen tegen de
heer Joosten. De gemeente is nu ongeveer tien jaar be
zig te proberen een middelbare school te stichten. Hij ge
looft nu dat het voor de wethouder helemaal niet moei
lijk is om op twee velletjes de teneur van alle onderhande
lingen weer te geven, dus een overzicht van wat er in de
laatste tien jaar is gebeurd. Dat zal heel verhelderend
kunnen zijn. Het was een goed beleid om naar een sa
menwerkingsschool te streven, maar spreker vindt dat
de wethouder thans wat cijfers zal moeten produceren.
Dat kunnen niet altijd data zijn, maar men moet wel we
ten waar men aan toe is.
De heer JOOSTEN: U kunt mijn voorstel dus steunen.
De heer STORIMANS: Ja, ik steun uw voorstel.
De heer VAN EE: Wij hebben nu een hele tijd gespro
ken, maar het gaat er om dat wij een aanvrage indienen.
Laten wij dat dan doen!
De VOORZITTER stelt vast dat de raad akkoord gaat
met het voorstel, met dien verstande dat de woorden
„in principe" zijn vervallen.