modellen moeten met elkaar in evenwicht worden ge
bracht; zij zullen uitmonden in een voorkeursmodel.
Uit dat voorkeursmodel weten wij waar in de toe
komst nog wel kan worden gebouwd en waar in de
toekomst niet zal worden gebouwd. Op dat moment
kunnen wij concrete zaken doen. Dan zal er ook een
financiële paragraaf - een wezenlijk onderdeel van het
ontwikkelingsplan - kunnen worden gemaakt. Daaruit
kan resulteren een nieuw investeringsplan voor de ko
mende tijd.
Ik kan vanavond geen antwoord geven op de vraag
hoe de fasering in de tijd van het ontwikkelingsplan is.
(Wanneer men deze vraag in een eerder stadium had
gesteld, hadden wij het antwoord op papier kunnen
geven.) Met plezier zal ik woensdag a.s. een antwoord
geven. Ik meen dat wij volgend jaar november het
ontwikkelingsplan aan de raad ter vaststelling willen
aanbieden, nadat in het voorjaar over de ontwikkelings
modellen (waaruit het voorkeursmodel moet komen)
is gesproken met de bevolking.
De heer Van Poppelen, sprekende over bestemmings
plannen, zei onder meer:
,,De onderhavige nota van aanbieding getuigt echter
van wel heel weinig visie. Voor het vlot kunnen wer
ken ten aanzien van woningbouw, wegenaanleg, ont
wikkeling van de middenstand en de agrarische be
drijven is het van belang de beschikking te hebben
over goedgekeurde bestemmingsplannen."
Dat is een wijs woord en met het gestelde ben ik het
dan ook helemaal eens. Voorts merkte de heer Van
Poppelen op:
„Nu wij een periode vrijwel zonder externe adviseurs
hebben gewerkt, bekruipt ons echter de vrees, dat
wij met het badwater ook het kind hebben wegge-
spodd. Wij hebben sterk de indruk, dat ook het colle
ge van gedeputeerde staten niet zo erg is ingenomen
met onze werkwijze.
In tweede instantie zal ik van de heer Van Poppelen
erg graag vernemen waar hij die indruk vandaan haalt,
aangezien die indruk bij ons op geen enkele wijze is
gevestigd. Wij hebben het kind niet met het badwater
weggegooid. Mede op verzoek van de raad hebben wij
bij het ontwikkelingsplan duidelijk gekozen voor min
der inschakeling van externe adviseurs. Werkende aan
het ontwikkelingsplan is het ons gebleken, dat er
vragen naar boven komen, die tot een verdieping moe
ten leiden. Het is natuurlijk helemaal geen kunst om
vandaag nog een opdracht te geven aan een bureau
ten einde een ontwikkelingsplan (en voor mijn part
daaraan gekoppeld een structuurschets) voor de ge
meente te maken, maar dan krijgen wij een volledig
statisch geheel. Dat krijgen wij dan thuis op ons bord
zonder inspraak en zonder dat de gemeenteraadsleden
- laat staan de bevolking - eraan hebben medegewerkt.
Wij hebben wel een paar van die statische plannen in
de kast liggen. Wanneer wij de naam van de betrok
ken gemeenten doorstrepen en er Soest voor in de
plaats zetten en wanneer wij in die plannen een paar
kreten opnemen die speciaal op Soest slaan, hebben
wij wat een hoop gemeenten hebben gehad, nl. een
statisch structuurplan. Wij werken op het ogenblik aan
een ontwikkelingsplan, waarin alle facetten van de
gemeente (waaronder het welzijnsbeleid) door ons ge
zamenlijk worden behandeld. Dat ontwikkelingsplan
zal gemakkelijk kunnen worden aangepast, wanneer
bijvoorbeeld over een paar jaar blijkt, dat de bevol
kingsprognoses inmiddels zijn veranderd.
Gelet op het vorenstaande zal ik van de heer Van Pop
pelen dolgraag in tweede instantie vernemen wat hij
bedoelt met het gezegde, dat wij met het badwater
ook het kind hebben weggegooid. Ook wil ik graag
weten hoe hij aan de indruk komt, dat het college van
gedeputeerde staten niet erg ingenomen is met onze
werkwijze. Het tegendeel is het geval. Wij hebben reeds
een aantal complimenten van dat college te pakken.
Men heeft te kennen gegeven de door ons gevolgde
werkwijze als prettig te ervaren.
De goedkeuring van bestemmingsplannen laat zolang
op zich wachten als gevolg van de inspraakprocedures.
De inspraak wordt door ons allen terecht als juist erva
ren, maar iedere inspraak heeft vertraging tot gevolg.
(Ik denk dat iedereen het daarmede eens zal zijn).
Wanneer een bestemmingsplan nog niet is goedge
keurd, moeten wij dikwijls onze toevlucht nemen tot
een artikel 19-procedure waaraan allerlei bezwaren
zijn verbonden.
De heer Van Poppelen heeft ook gezegd:
„Bij het ontwerpen en vaststellen van bestemmings
plannen dient veel aandacht te worden besteed aan de
wensen die er leven bij de burgerij".
Dat doen wij en juist daardoor laat de goedkeuring van
bestemmingsplannen lang op zich wachten. Wij hebben
echter het gevoel dat een gereed gekomen bestemmings
plan ook werkelijk in overeenstemming is met de wen
sen die in de gemeente Soest leven ten aanzien van de
ruimtelijke ordening en de gehele opbouw van de ge
meente.
Uit het vorenstaande zal wel blijken, dat ik de ziens
wijze van de C.D.A.-fractie niet begrijp, maar dat zal
wel aan mij liggen.
De heer VAN POPPELEN: Inspraak is, wanneer wij
externe adviseurs aantrekken, evengoed mogelijk.
De VOORZITTER: Wanneer wij externe adviseurs
nemen, is een inspraakprocedure mogelijk, maar wij
nemen geen externe adviseurs, omdat wij het ont
wikkelingsplan en de bestemmingsplannen met ons
allen willen opbouwen. Natuurlijk schakelen wij wel
in bescheiden mate externe adviseurs in, want OD
205 werkt nog altijd voor ons. Het niet op grote
schaal inschakelen van externe adviseurs heeft duide
lijk de bedoeling dat wij zelf die zaak willen opbou
wen. De oorsprong van het minder inschakelen van
externe adviseurs is duidelijk een vraag van de raad
geweest om te streven naar een wat goedkopere aan
pak.
De heer VAN POPPELEN: Juist.
De VOORZITTER: Dat zegt de heer Van Poppelen
nu, maar dat heeft hij niet in zijn algemene beschou
wing gezegd. Nu wordt ons verweten dat het allemaal
wat langer duurt. Er is niet alleen een financiële keu-