De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Het is niet
onze bedoeling om een nieuwe commissie van advies en bij
stand in het leven te roepen, maar misschien kan worden
nagegaan of een van de bestaande commissies kan worden
belast met deze taken.
De VOORZITTER: Dat zullen wij graag bekijken.
De heer DE WILDE: Ik ben nogal bezeten van de artikel
19-kwestie, want ik vind dat dit artikel op planologisch ge
bied eigenlijk een onding is. Hetgeen u, mevrouw de voor
zitter, ter zake hebt gezegd ontken ik niet, Ik heb, wan
neer ergens een gebied tabula rasa is - waar moet worden
begonnen, waar men de zaak in eigen hand heeft en waar
geen essentiële belangen van mensen op het spel staan - te
gen artikel 19 niet zo verschrikkelijk veel bezwaren, omdat
dan de kwestie van de rechtszekerheid van de burger niet in
die mate speelt als wel het geval is in situaties waarin ook
artikel 19 wordt toegepast en waarbij burgers gewoon de
weg naar de Kroon wordt afgesneden.
In fundamenteel opzicht ligt de fout bij het feit dat tussen
gedeputeerde staten en de Kroon geen termijn staat. Daar
aan kunnen wij niets doen, want dat zal de wetgever moe
ten doen. Ik heb goed gehoord dat ook gedeputeerde staten
een jaar nemen. Ik ben van plan om toch nog eens te kijken
of ik daar via bepaalde kanalen (ook van de provinciale-
statenfracties) een vinger achter kan krijgen, want ik meen
dat gedeputeerde staten niet altijd de maximum termijn
behoeven te nemen. Het verdient aanbeveling dat ook ande
ren daarover nog eens met hun politieke vrienden praten,
want alle tijd die kan worden gewonnen is meegenomen.
Ik ontken beslist niet dat het college in bepaalde gevallen de
woningbouw voorrang moet geven en dat daarvoor dan de
aangegeven weg moet worden bewandeld. Ik wil in dit ver
band echter alleen wijzen op een uit 1970 daterend advies
inzake het betrekken van de bevolking bij de vorming van het
ruimtelijk beleid. In dit advies wordt onder meer ingegaan
op de kwestie van de inspraak. Het advies bevat zelfs een
ontwerp voor een gewijzigde tekst van artikel 19 van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar daarvan is nooit
iets gekomen. Mijn ideeën om bepaalde essentiële dingen in
bestemmingsplannen die krachtens artikel 19 hun beslag
moeten krijgen, in een raadscommissie of in de raad aan de
orde te stellen ontleen ik aan dit advies. Ik wil niet dat de
raadscommissie zich met allerlei wissewasjes gaat bezighou
den (zoals een gevel die moet worden uitgebreid),maar ik
heb het oog op essentiële punten
Overhees zou met artikel 19 moeten tot stand komen. Ik
meende dat er daardoor sprake zou zijn van een artikel 10-
procedure op een artikel 19-procedure. Mij werd destijds
geantwoord, dat dat niet het geval was en dat er sprake
was van de bevoegdheden van het college van burgemees
ter en wethouders Onderwerp van discussie was toen het
woningbouwplan van de Stichting Eigen-Woningbezit dat
niet kon worden ingepast in de aanvankelijke opzet van het
bestemmingsplan Overhees. Dat bestemmingsplan moest
worden gewijzigd, omdat men een ander woningtype koos.
Ik meen dat de raad bij die zaak moest worden betrokken.
Ik bepleit een werkwijze die aan de ene kant praktisch is
(zodat men kan opschieten) en die er aan de andere kant
voor zorgt, dat de op het spel staande rechtsbelangen zo
veel mogelijk langs goede procedures worden gewaarborgd,
waarbij ook de raad als hoogste orgaan in de gemeente zijn
spel kan meespelen Ik ben, wanneer wij daarvoor vormen
kunnen vinden, helemaal tevreden.
De VOORZITTER: Dames en heren! Bij de uitwerking
van plannen wordt de commissie voor de ruimtelijke orde
ning rechtstreeks betrokken. Het geval dat de heer De Wil
de op het oog heeft, is naar ik meen in de vorige commissie
voor de ruimtelijke ordening besproken. Sommigen wilden
een apart type woningen en die al een hele tijd levende wens
is wel besproken. Een deel van de plannen die in Overhees
hun beslag moeten krijgen, is reeds onder de oude raad aan
de orde gekomen; de opvulling van het globale bestem
mingsplan (dat wil zeggen de uitwerking waartoe burge
meester en wethouders willen besluiten) wordt helemaal
besproken in de commissie voor de ruimtelijke ordening.
Gedeputeerde staten eisen dat ook. Wanneer de uitwerking
aan gedeputeerde staten wordt toegestuurd, moeten wij er
bij vertellen, dat de materie in een raadscommissie is be
sproken. Ik geloof ook dat het goed is, want het zou onjuist
zijn om de raad uit te schakelen
Wanneer ik destijds heb gezegd dat de uitwerking een zaak
van het college van burgemeester en wethouders is, dan heb
ik bedoeld te zeggen, dat het voor werk al was verricht,
maar dat het besluit nog moest worden genomen.
Formeel stel ik thans de door de heer Van Ee namens de
V.V.D.-fractie ingediende motie tot uitbreiding van de
commissie voor de ruimtelijke ordening tot zeven leden
aan de orde. Heeft iemand moeilijkheden bij deze voorge
stelde uitbreiding?
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik heb be
grepen dat de achtergrond van deze motie is liever drie
dan twee, want er kan er wel eens één niet zijn. Ik vraag
mij af of het daarom geen aanbeveling verdient met plaats
vervangende leden te werken. Dat systeem heeft natuurlijk
ook bezwaren, maar wanneer ik niet in de commissie voor
de ruimtelijke ordening aanwezig ben, is mijn fractie hele
maal niet vertegenwoordigd en wij kunnen niet tot de aan
wijzing van twee leden overgaan
Wanneer de C.D, A.-fractie en de V.V D.-fractie graag drie
leden in de commissie voor de ruimtelijke ordening willen
hebben, dan hebben wij daartegen geen bezwaren; wij wil
len met één lid in de commissie volstaan.
De VOORZITTER: En u bent ook niet bereid om te zeg
gen dan benoem ik een tweede, maar dan zeg ik reeds nu,
dat dat tweede lid met komt, tenzij ik moet worden ver
vangen?
De heer DE WILDE: Neen, dat doen wij niet. Wij doen iets
of wij doen het niet.
De heer HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter! Ik meen
dat alle commissies toegankelijk zijn voor alle leden. Dat
betekent dat de P. v.d. A. in eigen kring een plaatsvervan
ger kan benoemen voor het geval dat het commissielid
niet kan. Dan zal er in ieder geval een lid van deze fractie
tijdens de commissievergadering aanwezig zijn, hoewel de
betrokkene dan niet officieel lid is van de commissie. Hij
kan de fractie dan wel op de hoogte houden
De VOORZITTER: Kan nu worden besloten de commissie
voor de ruimtelijke ordening uit te breiden tot zeven leden?
Het probleem van de plaatsvervangers - dat ik eerlijk gezegd
niet zo helemaal zie zitten - kan dan nog eens worden be
sproken in het seniorenconvent.
De motie van de heer Van Ee c.s. wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De VOORZITTER: Wij dienen van de C.D. A.-fractie en de
V.V.D.-fractie namen op te krijgen voor de vervulling van
de thans ontstane vacatures, zodat wij deze leden, even
tueel morgenavond of volgende maand, kunnen benoemen.
De heer VAN EE: Van onze fractie is dat de heer Hilhorst.
De VOORZITTER: Vandaag behoeft niet te worden voor
zien in deze vacatures; wanneer wij morgen van de C D.A -
fractie een naam op krijgen, kan de benoeming eventueel
morgenavond plaats vinden