ter in de samenwerkingsscholen. De levensbeschouwelijke
basis wordt geenszins bedreigd en een bijkomend zeer be
langrijk voordeel is, dat de jeugd minder wordt omgeven
met muurtjes. In hun latere leven zullen ook de jeugdige
personen van nu ontzettend veel muurtjes tegenkomen. Het
is ontzettend belangrijk dat de jongeren elkaar in het voort
gezet onderwijs —dat wil zeggen op een moment dat zij nog
open voor elkaar staan - kunnen ontmoeten. Ideëel gezien
vind ik het dan ook een ontzettend groot goed, wanneer wij
in Soest alsnog tot een samenwerkingsschool kunnen ko
men. Ik hoop ook dat het bestuur van de school in oprich
ting onze zienswijze niet zal zien als een stokpaardje of als
een politiek dogma. Daarmede heeft ons verlangen niets te
maken; voor het volle menszijn en de kans die wij aan de
kinderen willen geven is een samenwerkingsschool van ont
zettend groot gewicht.
Een dergelijk grote en goed opgezette school zal tot gevolg
hebben, dat in het hele onderwijspakket veel meer moge
lijkheden - onder andere verruiming en specialisatie - kunnen
worden ingebouwd.
Wij hopen vurig dat het overleg succes zal hebben en dat
deze kwestie niet zal worden betrokken in een politiek straat
je of in het straatje van stokpaardjes. Daarmede heeft deze
kwestie niets te maken en daarvoor is zij ook veel te belang
rijk.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Mevrouw de
voorzitter! Het is lange tijd zo geweest dat men algemeen
van mening was, dat zaken als onderwijs en cultuur door
de centrale overheid afdoende werden behartigd. Meer en
meer breekt echter het besef door, dat juist de lagere over
heden - i.c. de gemeenten - op dit punt een belangrijke posi
tie innemen. De toenemende belangstelling van de burgers
en het besef dat de mensen langs parlementaire weg hun
eigen situatie kunnen veranderen hebben de betekenis en de
bestuurlijke mogelijkheden van de gemeente versterkt. In
dit licht wil ik graag namens mijn fractie de problemen voor
onderwijs en cultuur die zich in onze gemeente doen ge
voelen, behandelen.
Het is mijns inziens een algemeen aanvaarde opvatting, dat
uitgangspunt voor onderwijsbeleid is, dat ieder kind gelijke
kansen dient te krijgen. Voor een belangrijk deel is dit gerea
liseerd. Er doen zich echter nieuwe problemen voor, nl. dat
kinderen - ondanks gelijke kansen en het doorlopen van
scholen - wat hun algemene vorming betreft grote verschillen
vertonen in geestelijke bagage. Men heeft wel gelijke start-
voorwaarden, maar aan het einde van de schoolrit (die voor
sommigen te vroeg eindigt) blijken algemene ontwikkeling
en sociale vaardigheden zo veel te verschillen, dat velen voor
hun leven in dit opzicht gehandicapt blijven. Dit is te meer
zo, omdat onze samenleving steeds meer van zulke algeme
ne vaardigheden vraagt: verbaalvermogen, kunnen spreken
in het openbaar, je woordje kunnen doen, formulieren in
vullen, je weg vinden in en tussen vele kantoren en diensten
die er voor ons welzijn bestaan, om nog maar te zwijgen van
het deelnemen aan bestuur van verenigingen en maatschap
pelijke en politieke organisaties. Ook de vermogens om aan
uitingen van cultuur deel te hebben is ongelijk verdeeld in
onze samenleving.
Juist op vorengenoemde punten liggen echter grote moge
lijkheden voor het gemeentelijk beleid. Het onderwijs is
immers juist door de centrale besturing voldoende ingericht
als een instelling die een springplank biedt voor een maat
schappelijke carrière. Als middel tot zelfontplooiing buiten
het werken kan er nog veel worden verbeterd. Vandaag de
dag is de situatie zo, dat de noodzaak klemt om het onder
wijs in een ruimer perspectief te plaatsen. Immers: Het vol
gen van onderwijs biedt niet automatisch de verzekering
meer op een plaats in het arbeidsbestel. Onderwijs moet ook
zijn gericht op eisen die uit andere samenlevingssectors wor
den gesteld aan de individuele mens. De mensen willen im
mers ook op veel meer terreinen functioneren dan voorheen.
Het onderwijs zou meer aandacht moeten geven aan maat
schappelijke bewustwording, politieke vorming en sociale
vaardigheden. Ook de veranderende maatschappelijke posi
tie van man en vrouw en gedragingen die daarmede samen
hangen, dienen in dit verband te worden genoemd.
Ten einde gelijke kansen in de zin als in het voorafgaande
genoemd te realiseren, vestigen wij de aandacht op de vol
gende punten:
- participatie van ouders mag geen wassen neus zijn door
de ouders slechts binnen de school te houden voor het
kaften van boeken en het bijhouden van de schoolbiblio
theek e.d. De ouders zullen er zich van bewust moeten
worden, dat de school een taak heeft in de maatschap
pelijke ontwikkeling en dat zij daaraan kunnen mede
werken;
- de integratie van de peuterspeelzaal, kleuteronderwijs en
lager onderwijs dient te worden verwezenlijkt;
- de keuze bij het aantrekken van nieuwe leerkrachten
dient te vallen op kandidaten die het met deze uitgangs
punten eens zijn.
Een belangrijk knelpunt in de onderwijsvernieuwing is ech
ter, dat wij veelal zonder meer veronderstellen, dat de leer
krachten de ontwikkelingen zonder enige hulp van buiten
af in praktijk kunnen brengen. Dit leidt vaak tot een niet te
rechtvaardigen overbelasting. Wij zullen het onderwijzend
personeel de mogelijkheden moeten bieden om zich ver
trouwd te maken met onderwijsvernieuwing en ouderparti
cipatie. Wij stellen burgemeester en wethouders voor scho
lingscursussen te organiseren waarin onder andere de vol
gende punten aan de orde zouden dienen te komen:
a) leerlingen te kennen in hun ontwikkelingshistorie en
perspectief;
b) leerlingen te motiveren en verschillende interactievor
men te hanteren;
c) optimalisering van de werkmethoden, waarmede wij
doelen op de noodzaak van systematische ontwikkeling,
toepassing en toetsing van middelen en methoden;
d) leerstof bespreekbaar en verwerkbaar maken voor
ouders en kinderen.
Het spreekt vanzelf dat een dergelijk idee alleen kans van
slagen heeft, wanneer wij beschikken over een goed functio
nerende schooladviesdienst. Wij verzoeken burgemeester
en wethouders derhalve om het rapport van de tweede
werkgroep regionalisering schooladviesdiensten zo spoedig
mogelijk voor te leggen aan de onderwijscommissie, de
schoolraad en vervolgens aan de raad te doen toekomen.
Met betrekking tot de culturele vorming moeten wij vast
stellen, dat het onderwijs nog niet of onvoldoende gebruik
maakt van de faciliteiten die er worden geboden. Wij den
ken hierbij aan het aanbod van de staf van Artishock, de
leerlingen van bijvoorbeeld de vijfde en zesde klas van de
lagere scholen tentoonstellingen in Artishock te laten be
zoeken. De staf van Artishock is bereid de leerlingen hierin
te begeleiden en ook de exposerende kunstenaars hierbij in
te schakelen.
Voorts zou vaker dan voorheen een beroep kunnen worden
gedaan op de Stichting Schoolconcerten, zodat de concer
ten met een grotere frequentie kunnen worden gegeven.
Door de kinderen met een verscheidenheid aan kunstvor
men te confronteren worden ook zij in verschillende opzich
ten aangesproken, nl. op hun affectieve, expressieve en crea
tieve kwaliteiten.
274