hoe zo'n nota kan worden ingedeeld. Het is niet zo dat ik daarmede iets van de nota van mevrouw Van Stiphout wil zeggen, hoewel ik de zaak wat anders zou hebben aange pakt. Aan mevrouw Van Stiphout zou ik met betrekking tot haar nota de vraag willen stellen of ik hier en daar geen aanha lingstekens mis. Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Niet per se; uitroeptekens misschien! Wethouder PLOMP: Uitroeptekens ook, ja. Mevrouw de voorzitter. Met de nota van mevrouw Van Stiphout kunnen wij twee dingen doen. In de eerste plaats kunnen wij er een tekstinterpretatie van maken - dat heb ik jarenlang gedaan - en ik heb er erg veel zin in om dat te doen, maar dan wordt het zeker twaalf uur vanavond voor dat de vergadering is afgelopen en dat wil ik dus niet doen. Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Van de con tradictie tussen de heer Plomp en mij in de onderwijscom missie komt nu een beetje tot uiting. In de commissie had ik al eens eerder om een nota gevraagd en de heer Plomp zei, dat dat wat moeilijk lag. Het is nu niet de bedoeling dat het hele stuk van mij wordt beantwoord en ik heb ook niet be doeld om zelf een nota te schrijven, maar ik heb wel de uit daging van de heer Plomp - denk er zelf eens over - aanvaard. Het schrijven van een nota is echter niet mijn taak, maar een taak van de wethouder. Wethouder PLOMP: Uitstekend, u hebt het huiswerk mee gebracht. Dat woord is toen gebruikt. Mevrouw de voorzitter. Ik heb een aantal hoofdpunten uit het betoog van mevrouw Van Stiphout gehaald, maar ik vraag mij af of het zin heeft die hoofdpunten uitputtend in de raad te behandelen. Mevrouw Van Stiphout heeft des tijds een nota in de onderwijscommissie aangekondigd en dan vind ik het juist, wanneer zij op dat punt in de onder wijscommissie terugkomt. Een aantal van de door mevrouw Van Stiphout naar voren gebrachte punten zou zeer goed in de onderwijscommissie (en misschien in andere commissies) kunnen worden besproken en voor die onderwerpen is dat beter dan dat ik er hier verder op inga. Toch wil ik ook thans aandacht schenken aan een aantal punten. Ik heb elf punten uit het betoog van mevrouw Van Stiphout gehaald, maar ik mis één punt. Allereerst de kwes tie van de gelijke kansen. Wat verstaat mevrouw Van Stip hout onder gelijke kansen? Dat moeten wij wel weten, want anders kunnen wij over dit punt niet discussiè'ren. Daarover kan wellicht in de commissie worden gesproken, want ik meen dat er over de interpretatie van het begrip „gelijke kansen" verschillende meningen zijn. Sommigen menen dat dat betekent, dat iedereen naar het gymnasium moet en an dere mensen (de verstandigen) denken daar wat anders over. Over dat punt moeten wij het eerst eens worden. Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Ik denk dat niet! Wethouder PLOMP: Op dat punt wil ik op dit moment dan ook niet ingaan, want het is een veel te uitgebreid onder werp. Wat de bijscholing van de leraren betreft meen ik een zeke re contradictie in het stuk van mevrouw Van Stiphout aan te treffen. Enerzijds wordt gezegd, dat de leraren het erg druk hebben, maar anderzijds wordt bijscholing van die lera ren bepleit. Met betrekking tot de bijscholing van leraren ben ik wat huiverig. De leraren houden zich tegenwoordig erg veel bezig met het individuele kind. Wanneer zij ook nog bijscholing moeten krijgen, dan krijgen wij automatisch de discussie of die bijscholing binnen of buiten schooltijd dient plaats te vinden. Deze zaak kan ik in de raad niet uitputtend behandelen. Ik betwijfel of die leraren bijscholing wel op prijs stellen. Ik denk dat de leraar die zijn vakliteratuur bij houdt - zoals ook een arts dat doet - automatisch wordt bij geschoold. Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Artsen krij gen ook bijscholing. Wethouder PLOMP: Ik zeg ook niet dat leraren niet moeten worden bijgeschoold. Dit punt zal nader moeten worden bekeken. Ik geloof dat die bijscholing in sommige opzichten wel eens goed zal zijn. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van mevrouw Oranje over de schooladviesdienst. Op dit punt wil ik niet verder ingaan, want dan zou ik in herhalingen vervallen. Uitgerekend is dat het uitbreiding geven aan het optreden van een vakleerkracht - van drie kwartier tot één uur - in een zesklassige school al gauw een halve ton gaat kosten en dat is derhalve een dure grap. Mevrouw Van Stiphout denkt met name aan een soort schoolbioloog. Men zou zich kun nen afvragen wat voor bevoegdheid die man zou moeten hebben. Is dat misschien iets voor onze bijenkenner, de heer Uyterwijk? Kan dit probleem wellicht in het kader van de ouderparticipatie worden opgelost? Er is sprake van een heel complexe zaak die niet zo maar in de raad kan worden besproken. Ik vind het bijzonder plezierig dat de heer Hoekstra achter de gedachte van de samenwerkingsschool staat (ik had ook niet anders verwacht) en verder is het zo De heer HOEKSTRA: Ik heb gezegd dat ik het plezierig vind, dat dat contact weer wordt opgenomen. Wethouder PLOMP: Dat bedoel ik ook. Ik ben tot mijn conclusie gekomen naar aanleiding van het feit, dat de heer Hoekstra het plezierig vindt, dat ik dat contact weer op neem. De heer VAN EE: Staat u achter de gedachte? De heer HOEKSTRA: Ja hoor.' De heer VAN EE: Dan hebben wij een heleboel bereikt! Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Dat is nooit anders geweest! Wethouder PLOMP: Mevrouw de voorzitter! Het gelijk trek ken van de schooltijden is niet alleen een Soester probleem, want in vrijwel alle gemeenten doet hetzelfde probleem zich voor. De kleuters gaan veelal korter naar school dan de leer lingen van het basisonderwijs en er zijn mensen die vinden, dat de kleuters niet in het donker moeten oversteken. Over dit probleem kunnen wij een hele discussie op touw zetten, maar ik zou dat niet in de raad willen doen. Ik geloof niet dat dat probleem zo maar kan worden opgelost. Mevrouw Van Stiphout had het ook kunnen hebben over de vakantie spreiding (dat is ook zo'n probleem), maar dat heeft zij ge lukkig niet gedaan. De kwestie van de onderwijsnota heb ik al in de onderwijs commissie ter sprake gebracht. Mevrouw Van Stiphout is met dit punt zeer voorzichtig in de onderwijscommissie ge komen. Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Ik ben in principe altijd heel voorzichtig! Wethouder PLOMP: Dat meent u niet. Helaas heeft me vrouw Van Stiphout dit punt in de rondvraag van de com missie ter sprake gebracht, terwijl het voor haar een erg be langrijk punt is. Belangrijke punten zou ik niet naar de rondvraag willen verwijzen; ik zou dat punt voor die tijd hebben opgegeven, zodat het op de agenda van de commis sievergadering was geplaatst. De overige commissieleden vonden een nota niet zo erg nodig, maar mevrouw Van Stip hout is op dit punt nu in de raad teruggekomen. Ik had lie- 276

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1974 | | pagina 277