sieleden - niet van de voorzitter - een heel grote kies
heid wordt vereist. Naar sprekers mening kan men de
rondvraag in de andere commissies gemakkelijker
openbaar doen zijn dan in de onderwijscommissie.
Als de leden van de onderwijscommissie zich voor
openbaarheid van de rondvraag in deze commissie
uitspreken, zal spreker zich daar niet tegen verzetten,
maar hij wil dan wel de waarschuwing laten horen,
dat het tot heel moeilijke situaties kan leiden.
De heer DE GROOT leest in het voorstel dat de
meerderheid van de onderwijscommissie voorstander
is van het houden van de rondvraag in een openbare
vergadering. Spreker zal graag vernemen of dit de
meerderheid van de totale commissie dan wel de
meerderheid van het op een bepaald moment aanwe
zige aantal commissieleden is. Als inderdaad de meer
derheid van de totale onderwijscommissie voor een
openbare rondvraag is, heeft hij er geen moeite mee
daarmede in te stemmen. Wel meent hij dat de com
missieleden zich dan voor bepaalde dingen in acht
moeten nemen. Zij moeten allereerst vermijden tij
dens de rondvraag een aantal vragen te produceren
omwille van de publieke gunst. Zij moeten zich dus
duidelijk beperken tot datgene wat noodzakelijk en
in het belang van het onderwijs in de gemeente is.
Spreker meent overigens dat er in de voorgestelde
regelen voldoende zekerheden zijn ingebouwd om te
voorkomen, dat er dingen in de openbaarheid wor
den gebracht die niet of nog niet in de openbaarheid
behoren te worden gebracht.
De heer VAN EE onderschrijft de woorden van de
heren Hoekstra en De Groot. Ook hij meent dat een
openbare rondvraag een grote discipline van de com
missieleden vereist.
Spreker wil niet zo ver gaan als het college wanneer
het stelt, dat het een uniforme werkwijze voor de
commissies wil. Hij vindt nog altijd dat de commissie
leden zelf in feite moeten beslissen wanneer en hoe
zij willen vergaderen en dat deze vrijheid per commis
sie behouden moet blijven. Een openbare rondvraag
in de onderwijscommissie is gewoon een experiment.
Wij gaan steeds meer naar openbaarheid, aldus spreker,
en wij zoeken de openbaarheid ook, maar dat moet
langs de weg der geleidelijkheid gebeuren.
Wethouder DIJKSTRA merkt op dat de brief van de
heer Van Vloten onverbrekelijk is gekoppeld aan de
kwestie van de openbaarheid van de rondvraag.
Met betrekking tot de kwestie van de rondvraag is de
hoofdzaak: Is er reden om hier niet uniform te han
delen? Deze vraag wordt door spreker na lang experi
menteren beantwoord in negatieve zin. Toen de on
derwijscommissie een jaar geleden openbaar werd,
heeft ze bijzonder soepel vergaderd, in andere samen
stelling. De rondvraag is daar doorgaans in betrokken.
Op den duur is spreker persoonlijk ervan overtuigd
geraakt, dat men het doel voorbij schoot en is hij be
keerd geraakt, omdat er bij een openbare rondvraag
allerlei vragen en problemen naar voren komen waar
op men van de kant van het college niet of maar ten
dele is voorbereid. Er kunnen niet alleen over perso
nele aangelegenheden, maar ook over allerlei delicate
kwesties vragen worden gesteld waarvan men van de
kant van het college niet van tevoren heeft geweten,
waarop men zich niet heeft kunnen beraden of waar
naar men geen onderzoek heeft kunnen instellen. Dat
heeft weinig zin. Of de vragen die worden gesteld en
de opmerkingen die worden gemaakt, zijn van zeer
ondergeschikte aard en dan behoeven ze daar nauwe
lijks naar voren te komen, maar kunnen ze na afloop
in de wethouderskamer worden behandeld, óf ze zijn
van algemeen belang en dan moeten ze niet bij de
rondvraag naar voren komen, maar dan moet er een
goede voorbereiding zijn, opdat het antwoord adequaat
en volkomen verantwoord is. Het is niet voor niets dat
de raad een jaar of acht geleden heeft besloten de rond
vraag af te schaffen: ze kostte eindeloos veel tijd en
het college moest steeds meer gaan zeggen: We kun
nen deze vragen eenvoudig niet beantwoorden uit de
losse hand, wij zullen ze moeten aanhouden, wij heb
ben er nota van genomen, wij zullen een onderzoek
instellen.
Spreker ziet bepaald geen reden om wat de openbaar
heid van de rondvraag betreft voor de onderwijscom
missie een uitzondering te maken en af te wijken van
de voor de andere commissies overgenomen norm dat
de rondvraag van de openbaarheid is uitgezonderd.
De kleine commissiekamer is inderdaad ontoereikend
voor de vergaderingen van de onderwijscommissie.
Geleidelijk aan is de situatie gegroeid, dat de vergade
ringen door meer belangstellenden dan leden van de
onderwijscommissie worden bijgewoond. Deze belang
stelling is natuurlijk heel vleiend en plezierig, maar zo
gaat het eenvoudig niet langer. Dit huishoudelijke
probleem zal binnen de secretarie zeker worden opge
lost.
Als antwoord aan de heer De Groot zegt spreker, dat
de meerderheid van de onderwijscommissie voor
openbaarheid was, dat een minderheid ertegen was en
dat de heer Verheus ter vergadering kwam nadat deze
zaak was besproken.
In het in de brief van de heer Van Vloten gedane voor
stel om ingevolge artikel 9 van de verordening op de
raadscommissies een permanente uitnodiging te zen
den aan de schoolraad en aan enige bijzondere school
besturen ziet spreker geen enkel nut, omdat de verga
deringen van de onderwijscommissie openbaar zijn,
iedereen dat weet en de pers de vergaderingen aankon
digt. De praktijk leert dat het publiek steeds meer
toeneemt. Men weet het dus bepaald wel. Maar de
leden van de schoolbesturen wonen de vergaderingen
van de onderwijscommissie nooit bij. Overigens zijn
er niet drie, maar acht schoolbesturen in de gemeente
Soest. Wanneer die alle werden uitgenodigd, zou men
voor de vergaderingen van de onderwijscommissie de
brandweerzaal nodig hebben. Spreker heeft in de on
derwijscommissie toegezegd met de schoolraad een
nog intensiever contact, waar mogelijk in alle kwes
ties, te zullen hebben dan tot dusverre het geval is
geweest. Maar het zenden van een uitnodiging om de
commissievergaderingen bij te wonen lijkt hem een
open deur intrappen. Bovendien bestaan de besturen
van de bijzondere scholen en van de schoolraad uit
bestuurders en niet uit deskundigen. De betrokkenen
zijn goede bestuurders, maar zij zijn evenmin als bur
gemeester en wethouders deskundigen op een specia
listisch gebied. In artikel 9 van de verordening op de
raadscommissies wordt heel in het bijzonder gedoeld
op specialisten, bijv. mensen van de onderwijsraad en
leerkrachten met een zeer gespecialiseerde opleiding.
De heer STORIMANS merkt op dat het laatste stuk
van het betoog van de wethouder nergens op slaat,
omdat reeds is besloten het in de brief van de heer Van
Vloten vervatte besluit niet te nemen en het nu alleen
over de openbaarheid van de rondvraag gaat.