Behalve deze activiteiten op landelijk en provinciaal
terrein wat betreft de ruimtelijke ordening is er dan
nog het al zeer geruime tijd geleden - al vér voor de
tijd van Schaefer - begonnen liberaliseringsbeleid,
waarbij huizen met een koopprijs van f. 130.000,-,
f. 135.000,— en hoger en met een maandhuur hoger
dan f. 400,- a f. 450,- onttrokken zijn aan de toewij-
zings- en verdelingsbevoegdheid van de gemeentebe
sturen. Op zichzelf ben ik een voorstander van vrij
verkeer van mensen, goederen en diensten in de gehe
le wereld, in Europa, zeker ook in ons land, maar in
de situatie waarin wij ons bevinden, komt een derge
lijke liberalisatie te vroeg. De woonkwaliteit in de
grote steden is onvoldoende; binnensteden verpaupe
ren; de meer gegoeden zoeken de kleinere gemeenten
op; in de grotere steden voltrekt zich op grote schaal
een sociaal drainageproces. De groengemeenten kun
nen de trek naar hun woongebieden niet stuiten, ge
steld dat ze daartoe de politieke en bestuurlijke wil
hadden, hetgeen lang niet altijd het geval is, omdat ze
daartoe onvoldoende bevoegdheden hebben.
Dit zijn de niet erg rooskleurige randvoorwaarden,
waarin de gemeente Soest haar ontwikkelingsplan
moet vaststellen. En tóch moet dit op een verantwoor
de manier gebeuren.
De gewestelijke, de regionale activiteit in Eemland
noemde ik nog niet. De structuurschets Eemland
schijnt in wording te zijn. Misschien is dit proces
zelfs al ver gevorderd. Kan hierover iets worden mede
gedeeld? Onze vertegenwoordigers doen mee aan het
opstellen van die structuurschets. Dit doet mij vragen:
is te verwachten dat ons ontwikkelingsplan verwerkt
wordt in de regionale structuurschets Eemland? Of is
Eemland met zijn structuurschets eerder gereed dan
wij met het definitieve ontwikkelingsplan?
Voor Soest gelden bij het opstellen van het ontwikke
lingsplan niet geringe problemen. Het is een gemeente
in een fraaie omgeving, als woonplaats zeer geliefd. De
vroegere, zeer verspreide bebouwing, met een aantal
buurten en wijken met - dit geldt althans voor de
oudere buurten - een eigen karakteristiek, is in de
laatste decennia langzaam tot een compacter geheel,
met een meer concentrische vorm bezig te groeien.
De verkeersproblematiek is bijna onoplosbaar, zeker
wanneer bij de oplossing daarvan geen of nauwelijks
offers mogen worden gebracht. Er ligt een bevol
kingsdruk op dit gebied, waardoor steeds meer ruim
te voor wonen, ontspannen en verkeer nodig is. Daar
naast moeten natuur en landschap gespaard worden.
In het Eemland spelen landschappelijke en natuurwe
tenschappelijke belangen een rol naast agrarische be
langen.
Voor deze in een aantal gevallen tegengestelde belan
gen moet ruimtelijk ordeningsbeleid een rechtvaardige
en evenwichtige oplossing zien te vinden. Voordat ik
nu aan ons voorkeursmodel toekom, wil ik eerst nog
enkele inleidende opmerkingen maken.
Naar onze mening is het besluit van de raad van
augustus 1975 om het plan Zuidereng niet in behande
ling te nemen, een goede beslissing geweest. Het is nu
heel duidelijk dat eerst een visie op het geheel moet
worden ontwikkeld en dat daarna de uitwerking in de
bestemmingsplannen in onderdelen moet gebeuren.
Ik ben ook blij dat de inspraak op gang is gekomen.
Onze voorstellen waren ietwat anders van inhoud,
maar het is gelukkig dat althans dit is gebeurd. Er is
hard en met toewijding gewerkt; daar hebben wij veel
respect voor. Het is te snel moeten gebeuren. De in-
sprekersgroep is te beperkt van afkomst gebleven.
Het gezelschap is te exclusief, ongewild, maar toch.
Dat de bevolking in wat bredere lagen heeft meege
daan, is natuurlijk niet waar, maar wij zijn op weg en
van onze ervaringen kunnen wij leren. Wel hoop ik dat
wij bij wat grotere bestemmingsplannen - Klein En-
gendaal bijvoorbeeld - ook eens een inspraakprocedure
opzetten, met inschakeling van de Werkgroep 2000.
De sfeer ten opzichte van het gemeentebestuur is ver
geleken met het najaar van 1975 naar mijn taxatie
aanzienlijk verbeterd. Ik sluit mij aan bij de woorden
van oprechte dank, die de heer Van Poppelen heeft
gesproken aan het adres van de projectleider, de heer
Hulsbergen.
Als ik nu de oplossing zou moeten typeren, welke
wij voor Soest voorstaan, dan zeg ik het volgende.
Het beleid, gericht op een concentrische vorm, met
bebouwing rond een open Eng, moet worden voort
gezet. Iedere gedachte aan een weg over de Eng, waar
onder ook de suggestie van de verbinding tussen de
Wilhelminalaan en de Dalweg, welke als een eerste
aanzet van een weg over de Eng is te beschouwen,
moet radicaal uit onze denkwereld worden ge
schrapt. De Eng moet open blijven, in ieder geval tus
sen de Molenstraat, de spoorlijn Utrecht/Baarn en
de Nieuweweg. Aan de zuidkant van de Eng moet als
uiterste grens van bebouwing de Parklaan worden
aangemerkt. Definitief moet worden afgezien van uit
voering van de bestemmingsplannen Kerckenlandt en
Zuidereng. Op de bestemming van de gronden op de
Eng tussen de Molenstraat, de Soesterengweg, de Wal
deck Pyrmontlaan en de Beukenlaan moet nader ge
studeerd worden. Voor deze gronden geldt voor ons
niet dezelfde eis als voor het gedeelte van de Eng aan
de andere kant van de Molenstraat. Kerckenlandt en
Zuidereng zijn voor ons dus ook niet in latere ontwik
kelingsfasen aanvaardbaar.
Het woningbouwbeleid moet erop gericht zijn in ieder
geval eerst die gedeelten van de gemeente te bebou
wen, welke nu nog als open gedeelte tussen bestaande
bebouwing liggen, zeer gefaseerd, niet op te grote
schaal, met een poging om vooral veelvormigheid in
de woningbouwplannen te brengen. Wat ons betreft,
mogen dan, verdeeld over een reeks van jaren, be
bouwd worden Overhees 2, 3 en 4, Klein Engendaal
en, indien beslist noodzakelijk, Boerenstreek. Over
Hees behouden wij nu nog ons voordeel voor.
Soesterberg laat ik buiten beschouwing; dat komt af
zonderlijk aan de beurt.
De randbebouwing bij de Koninginnelaan hoeft wat
ons betreft niet; veel geloof in de sanerende werking
daarvan hebben wij niet. Woningbouw in Kortend en
bij de Stadhouderslaan moet er niet komen, nu niet
en ook niet in verdere ontwikkelingsfasen. Zekerheid
voor het gebruik van gronden, ook voor agrarische
doeleinden, moet verschaft worden, zoveel als moge
lijk is. Wat ons betreft, zouden wij in het kader van
het ontwikkelingsplan een uitspraak willen doen over
een voortgezet agrarisch gebruik van de gronden in
Kortend en aan de Stadhouderslaan voor onbeperkte
tijd, opdat de agrariërs daar weten waaraan zij toe
zijn.
Werkgelegenheid voor de Soester inwoners moet in
het brede, regionale verband worden bezien; met een
bescheiden uitbreiding kan worden volstaan.
116