„dat bedoelde aankoop strekt ter afronding van het
gemeentelijk bezit van bosgronden in en nabij het
Monnikenbos,
dat ook in verband met het onderhoud van de ge-
meentebossen de aankoop van het perceeltje gewenst
is".
Deze zin bevat in feite de discussie die in de commis
sie ruimtelijke ordening heeft plaats gevonden. In de
commissie is ook gesteld, dat niet alle in die buurt in
handen van particulieren zijnde percelen in een gewel
dige staat van onderhoud verkeren. Dat is overigens
een bij-over weging. Het ene perceel zal er op een goed
moment wat beter uitzien dan een ander perceel. De
toestand van het perceel bosgrond kan dan ook een
overweging tot aankoop zijn. De algemene overweging
- geldend voor ieder perceel bosgrond in die buurt - is
toch wel het afronden van het gemeentelijk bosbezit,
waardoor het onderhoud wat gemakkelijker wordt.
Deze algemene overweging geldt altijd.
De heer HILHORST: Mevrouw de voorzitter! Ik heb
de indruk dat de belangrijkste argumenten zijn verge
ten, terwijl die wel in het verslag van de commissiever
gadering worden genoemd. Die argumenten zijn:
„het instrumentarium van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening onvoldoende wordt geacht" en „om onge
wenst gebruik van dergelijke terreintjes tegen te gaan".
Ik meen dat die argumenten de clou vormen waarom
alles draait.
De VOORZITTER: Die argumenten vind ik niet de
belangrijkste. Er liggen wat enclaves in ons gemeente
lijk bosbezit die in handen zijn van particulieren. Wij
willen om verschillende redenen graag één geheel ma
ken. Eén van de redenen kan zijn dat het in de prak
tijk moeilijk is ongewenste ontwikkelingen te voorko
men.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
b. Rademakerstraat van de heer J. Zoetelief.
Voorstel tot verkoop van een stukje grond, gelegen aan
nabij de:
a. Eikenlaan aan de heer C. v.d. Broek;
b. Ferd Huycklaan aan de heer G.L.W de Groot;
c. Ferd. Huycklaan aan de heer A.W. Kuijer.
Deze voorstellen worden achtereenvolgens zonder dis
cussie en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Voorstel tot verhuur van het jachtrecht op gronden,
gelegen tussen de Wieksloterweg W.Z. en de Dorrestein-
weg, de Koningsweg en het landgoed Pijnenburg, aan
de heer W van Dorresteyn.
Mevrouw ORANJE-ENTINK: Mevrouw de voorzitter!
Het zal bekend zijn, dat ik tegen een voorstel als het
onderhavige zal stemmen. Ik vraag dan ook om aante
kening in de notulen, dat ik niet akkoord ga met dit
voorstel.
De heer HILHORST: Mevrouw de voorzitter! Ik heb
geconstateerd dat deze overeenkomst met de heer Van
Dorresteyn op een paar punten afwijkt van de in no
vember 1974 met hem gesloten overeenkomst en van
de in december 1975 gesloten overeenkomst met de
heer Van den Heuvel.
In de overeenkomst van november 1974 stond dat de
heer Van Dorresteyn de wildstand diende te beperken.
Nu staat er in de overeenkomst dat hij het schadelijk
wild dient te beperken. Daarmede ga ik akkoord.
De heer Van Dorresteyn is verplicht het konijn zoveel
mogelijk te weren. In de overeenkomst met de heer
Van den Heuvel werd zelfs gesproken over „uitroeien",
maar die term is thans weggelaten, omdat het konijn
valt onder „schadelijk wild".
Het is mij in het bijzonder opgevallen, dat in deze over
eenkomst staat vermeld, dat de huurder niet meer is
gerechtigd om aan derden vergunning te geven tot ja
gen buiten zijn aanwezigheid. Op het eerste gezicht
lijkt die bepaling juist, maar ik vraag mij af wat huur
der en verhuurster (de gemeente) te doen staat bij
bijvoorbeeld tijdelijke of langdurige ziekte van de
huurder. In dat geval zal hij met aan zijn verplichtin
gen kunnen voldoen.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Ik heb geen bezwaar tegen dit voorstel. Het is mij
bekend dat de heer Van Dorresteyn een goede jager
is, maar ik wil van deze gelegenheid gebruik maken
om een ander aspect van de jacht ter sprake te bren
gen.
Over één of twee maanden zal er weer worden begon
nen met het kweken van jonge fazanten. Ik zou graag
willen dat er stringent op wordt toegezien, dat er in
Soest niet wordt overgegaan tot het uitzetten van
jonge fazanten, zodat er op tamme fazanten kan wor
den gejaagd.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Schadelijk
of niet schadelijk, ik wil de verantwoordelijkheid niet
op mij nemen.
De VOORZITTER: Dames en heren! Terecht heeft
de heer Hilhorst vastgesteld, dat sommige bepalingen
van deze overeenkomst afwijken van de bepalingen
van de vorige overeenkomst. Vorig jaar is door contro
leurs van de Jachtwet geconstateerd, dat wij in onze
overeenkomst bepalingen opnamen die niet overeen
komstig de Jachtwet waren. Dat is geconstateerd toen
wij de verhuur aan de Jachtcombinatie Soest aan de
orde hadden. Wij hebben de bepalingen in onze over
eenkomsten moeten aanpassen aan de Jachtwet. Blijk
baar hebben wij het al sinds 1948 verkeerd gedaan.
Het destijds behandelde stuk willen wij graag nog eens
ter inzage leggen voor de raadsleden. Een aantal bepa
lingen was onjuist. Zo gaven wij een eigen interpreta
tie aan het begrip „schadelijk wild"; die interpretatie
was niet conform de interpretatie van de Jachtwet.
Vandaar de verschillen.
In een overeenkomst moet staan dat niet zo maar Jan
en alleman zonder begeleiding van de huurder op dat
terrein kunnen gaan jagen.
Op de vraag wat er moet gebeuren, wanneer de huur
der ziek is, heb ik niet een-twee-drie een antwoord.
Daaraan heb ik nog nooit gedacht. Ik zou mij kunnen
voorstellen dat men zich ingeval van langdurige ziekte
tot het gemeentebestuur wendt om te proberen de
overeenkomst op naam van een ander gezet te krijgen,
maar ik weet niet eens of dat mag. Ik weet niet of de
Jachtwet dat toelaat.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Ik meen dat men in dat geval een beroep kan doen
op de wildschadecommissie; deze commissie zorgt
dan dat er maatregelen worden genomen.
De VOORZITTER: De heer Van Poppelen geeft ge
lukkig alweer een deskundig antwoord.
Ik meen dat ons is gevraagd om een voederplaats
voor fazanten in te richten. Dat verzoek hebben wij
naar ik meen niet toegestaan. De noodzaak is ons niet
aangetoond, Op die wijze zou het gemakkelijk zijn