Mevrouw KORTHUIS-ELION: Volgens het regle
ment van orde geeft de voorzitter of de wethouder
die het aangaat, toch aan wanneer de verlangde inlich
tingen gegeven zullen worden?
De VOORZITTER: Men moet hier twee zaken onder
scheiden. Bij het verlenen van het verlof bepaalt de
raad wanneer de interpellatie zal worden gehouden.
De interpellant kan dan in dezelfde vergadering zijn
vragen stellen en vervolgens geeft de wethouder of de
voorzitter in dezelfde vergadering of de volgende ver
gadering de verlangde inlichtingen. Het is immers mo
gelijk dat de wethouder of de voorzitter eerst nog over
leg moet plegen met zijn medewerkers of zich anders
zins moet voorbereiden op de beantwoording, omdat
daartoe eerder niet de gelegenheid bestond.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Laten wij de interpel
latie dan maar nu direct houden.
De VOORZITTER: Dat kan natuurlijk ook, maar in
het algemeen worden interpellaties pas na afhandeling
van de normale raadsagenda gehouden.
De heer VAN POPPELEN: Ja, dat lijkt mij ook beter.
Die punten zijn geagendeerd en de mensen op de publie
ke tribune rekenen daar ook op.
De heer DE WILDE: Ik sluit mij daar graag bij aan; ik
had ook niets anders verwacht.
De VOORZITTER: Dan constateer ik dat de interpel
latie van de heer De Wilde zal worden gehouden na
afhandeling van de agenda.
o. Interpellatieverzoek d.d. 16 november 1976 van de
heer H J Goote inzake overleg vooraf met de wethou
der van onderwijs alvorens onderwijzend personeel de
pers te woord mag staan
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik zal vanavond maar de „kwaaie pier" zijn. De
onderwijscommissie vergadert in het openbaar en ik
meen dat deze zaak in die commissie moet worden be
sproken; er kan dan ook ruime publiciteit aan worden
gegeven,
Ik vind het zonde van de tijd van de raad wanneer dit
interpellatieverzoek zou worden ingewilligd.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Deze zaak heeft al ruime aandacht gehad in de pers
en ik ben het eens met mevrouw Korthuis dat deze
zaak niet thuishoort in een interpellatie. In de afde
lingsvergaderingen hebben wij steeds gesproken over
zakelijk vergaderen; welnu, dan moeten wij daar eens
aan gaan beginnen.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter Op 22 sep
tember jl. heb ik namens de fractie een aantal vragen
aan het college voorgelegd en met de beantwoording
zijn wij niet geheel tevreden. Met het middel van
schriftelijke vragen hebben wij dus niet het door ons
beoogde doel bereikt. Welnu, dan is het logisch dat
vervolgens het middel van interpellatie door ons
wordt aangegrepen om verder op de zaak in te gaan.
Het zou dan niet meer logisch zijn om deze zaak in de
onderwijscommissie aan de orde te stellen.
De VOORZITTER: Ik moet persoonlijk opmerken dat
ik deze gedachtengang van de heer Goote volledig kan
volgen.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik verzoek u, de vergadering even te schorsen, op
dat wij beraad kunnen hebben in de fractie.
De heer VAN POPPELEN: Ik pleit daar ook voor,
mevrouw de voorzitter, maar wellicht kan dan nu ook
nog het interpellatieverzoek van de heer Visser aan de
orde worden gesteld. Dan kunnen wij beide verzoeken
tegelijk bespreken in de schorsing.
De VOORZITTER: Daartoe ben ik graag bereid, Ik
stel dus hierbij tevens aan de orde:
p. Interpellatieverzoek d d. 16 november 1976 van de
heer J. Visser inzake het geven van opening van zaken
omtrent het Centrumplan.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Wij menen dat dit een punt is waarover met recht
een interpellatie kan worden aangevraagd. Deze inter
pellatie willen wij dan ook graag toestaan.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ik
kan mij daarover nu nog niet uitspreken; ik zal dit
punt in de fractie bespreken.
De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Wij zijn in de schorsing tot de conclusie geko
men dat wij ons in het algemeen moeten keren tegen
een overstelpende hoeveelheid interpellatieverzoeken
als zij geen zaken betreffen die van een zekere urgen
tie en een zeker gewicht zijn. Natuurlijk kan men
daarover van mening verschillen, maar een objectieve
norm terzake is zeker wel op te stellen. Wij gaan nu
akkoord met het toestaan van de interpellatie van de
heer Goote, maar wij dringen erop aan dat zo snel
mogelijk nadere regels voor het recht van interpella
tie worden opgesteld.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Wij menen dat men voorzichtig te werk moet gaan met
het in de raad brengen van zaken die al eerder als
schriftelijke vragen naar voren zijn gebracht. Aange
zien het echter de eerste keer is dat dit voorkomt,
willen wij de interpellatie van de heer Goote nu toe
staan, eveneens met het verzoek aan burgemeester en
wethouders om voor de volgende raadsvergadering
met een voorstel te komen
De VOORZITTER: Dat lijkt mij nauwelijks moge
lijk, mijnheer Van Poppelen.
De heer VAN POPPELEN: Nu, als het niet voor de
volgende raadsvergadering kan, dan maar zo spoedig
mogelijk
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Het is
ten enen male uitgesloten dat een objectieve norm kan
worden gesteld voor de begrippen „urgent" en „belang
rijk"; laat mevrouw Korthuis dat toch vergeten. Wij
zitten hier met verschillende groeperingen en met 25
raadsleden, met een eigen persoonlijkheid, een eigen
temperament en een eigen instelling. Aan die 25 le
den moet recht worden gedaan, zonder dat wij in de
situatie terecht komen waarbij de één de ander volle
dig gaat overheersen.
De heer Goote heeft schriftelijke vragen over dit on
derwerp gesteld en de fractie is over de beantwoor
ding daarvan niet tevreden. Nu suggereert de heer Van
Poppelen dat wij dan maar dóór moeten gaan met het
stellen van schriftelijke vragen. Ik ben dat echter in
het geheel niet eens met hem. Als schriftelijke vragen
niet bevredigend beantwoord zijn, is dé aangewezen
weg een gesprek met het college van burgemeester en
wethouders, niet alleen de wethouder van onderwijs,
want het betreft hier een collegebeleid dat de relatie
tussen het college en de in dienst van de gemeente
zijnde medewerkers raakt. Een dergelijke zaak behoort
dan in de gemeenteraad te worden behandeld; er
worden in de raad trouwens wel eens minder belang
rijke zaken behandeld
218