1977 in druk gereed moeten zijn. Ik meen dat het mo
gelijk moet zijn om in het begin van een jaar volgende
op een begrotingsjaar een globale indruk te hebben
ten aanzien van dat begrotingsjaar. Ik heb mij er nog
niet over beraden hoe ik dat voor elkaar moet krijgen.
Ik wil mij er graag over beraden om te proberen het
te bereiken, want ik kan mij voorstellen, dat de raad
in een jaar volgende op een begrotingsjaar ongeveer
wil weten hoe het in dat begrotingsjaar is gegaan. Het
is overigens volgens de voorschriften zo, dat de reke
ning van een begrotingsjaar officieel moet worden af
gesloten per juni van het daaropvolgende jaar. Maar
ik zal nagaan of je in het begin van een jaar volgende
op een begrotingsjaar met betrekking tot dat begro
tingsjaar ongeveer een beeld krijgt, met globale cijfers
die daar dan natuurlijk uit zullen volgen.
De heer DE WILDE: U moet uw antwoord op vraag
2.86 nog eens lezen. In de laatste regel daarvan staat:
„Het resultaat van 1976 zal zeker niet bekend zijn."
Wethouder EBBERS: Dat klopt.
De heer DE WILDE: Dat is onaanvaardbaar, mevrouw
de voorzitter. Dat heeft niets te maken met het verifi
catiebureau of wat dan ook. De rekening van 1976
moet in 1977 bekend zijn. Het is volmaakt onzinnig
dat je in juni 1977 nog niet zou weten hoe je in 1976
gevaren bent - natuurlijk afgedacht van na-uitkeringen
van het rijk en dergelijke; die kunnen wel een paar
jaar later komen.
Wethouder EBBERS: Daarom zei ik ook, mijnheer
De Wilde, dat ik mij gaarne wil beraden om een wijze
te vinden waarop je toch na verloop van een jaar glo
baal kunt zeggen hoe de financiële situatie is, afgezien
van wat je nog aan nadere uitkeringen krijgt en aan
afrekeningen van diensten en bedrijven die misschien
nog volgen. Ik wil graag eens met de betrokken afde
ling bekijken of er geen mogelijkheid bestaat om het
toch iets anders te doen dan wij tot nu toe gewend
zijn.
Mevrouw de voorzitter. Naar aanleiding van de op
merking van de heer Visser dat wij in de voorlich
tingskrant de bevolking niet hebben voorgelicht over
de leningen, schulden en lasten moet ik zeggen, dat
wij dachten voorlichting te hebben gegeven over de
essentiële punten. Hierover kun je natuurlijk altijd
van mening verschillen, maar ik geloof niet dat je er
veel mee kunt bereiken als je er ook de staat van schul
den en leningen bij doet.
Ten aanzien van een andere opmerking van de heer
Visser moet ik opmerken, dat, in tegenstelling met de
tarieven voor goederen en diensten, voor verhogingen
van belastingen niet de toestemming van het ministe
rie van economische zaken is vereist.
Dat de nieuwbouw van het politiebureau voor de helft
zou worden gesubsidieerd, is indertijd gezegd op basis
van gegevens die wij van andere gemeenten kregen, zo
van: Ja, reken maar op 50% subsidie.
De toenemende informatiestroom waarover de heer
Visser heeft gesproken, betreft in hoofdzaak de voor
lichting die wordt gegeven met name op ruimtelijke-
ordeningsgebied en dergelijke. In het kader daarvan
moest er in die sector een aantal ambtenaren worden
aangetrokken, met als gevolg dat er juist wat deze in
formatiestroom betreft straks een bepaald bedrag op
onze rekening komt. Ik kan wat dit betreft niet een
concreet bedrag noemen.
De heer Visser zegt dat wat de onroerend-goedbelas-
ting betreft de gebruikers verplicht zijn om 12% te
betalen. Dat is natuurlijk niet waar. Het is natuurlijk
wel zo dat de verhouding is gegeven in 12% en 15%.
Het moet dan totaal 27% zijn. Maar wij zeggen niet
dat de gebruikers alsmaar meer moeten gaan betalen.
Het zal nog moeten blijken in hoeverre je omhoog
zult moeten.
De heer VISSER: Ik suggereer niet dat de gebruikers
verplicht zijn om 12% te betalen. De gemeente sugge
reert dat de opcenten moeten worden verhoogd om
straks de mensen niet ineens voor de consequentie te
laten staan dat ze een klap moeten betalen. En dan
vraag ik: Moeten de tarieven voor de gebruikers wel
tot 12% omhoog gaan? Ik vind van niet.
Wethouder EBBERS: Neen, dat hoeft ook niet.
De heer VISSER: Maar u suggereert van wel.
Wethouder EBBERS: Neen, dat heb ik niet gezegd. Ik
heb gezegd dat het niet hoeft. Indertijd is wel gezegd:
Het mag maximaal 12% zijn. Er staat niet bij dat het
maximaal 12% moet zijn.
Mevrouw de voorzitter. Een verleden jaar tijdens de
begrotingsbehandeling door mij gemaakte opmerking
is nu door de heer Visser correct geciteerd. Tot het
jaar daarvóór hebben wij altijd geraamd op basis van
ons investeringsplan. Verleden jaar hebben wij gezegd:
Dat kunnen wij toch niet maken, wij moeten aan in
vesteringen begroten wat wij denken uit te voeren.
Dat doen wij dit jaar ook. Want wij hebben ook gezegd
dat wij de financiële paragraaf van het ontwikkelings
plan zullen moeten afwachten om te bekijken wat
het in werkelijkheid moet worden. Ik heb toen gezegd
wat wij eigenlijk dit jaar al gedaan hebben: alleen maar
datgene ramen wat wij denken in het komende jaar uit
te voeren.
Als wij de financiële paragraaf straks in elkaar ge
schroefd hebben en blijkt dat wij door welke oorzaak
dan ook iets niet kunnen halen, dan zullen wij hem
moeten aanpassen. Dat is een logische zaak.
De woonruimteverordening komt op zeer korte ter
mijn.
De VOORZITTER: Dames en heren! Alle fractievoor
zitters hebben gesproken over het functioneren van de
gemeenteraad, de taakafbakening tussen het college en
de raad en de functie van de ambtenaren. Ik ben er blij
mee dat mevrouw Korthuis heeft gesproken over de
harmonie in een afspiegelingscollege. Ik kan van onze
kant nogmaals duidelijk verzekeren, dat die harmonie
bij ons in alle toonaarden aanwezig is en dat wij het
zogezegd erg gezellig met elkaar hebben. Ik dacht dat
dat voor het functioneren van een college behalve dat
het leuk is ook erg belangrijk is. Want het lijkt mij
een verschrikkelijke zaak wanneer je binnen het col
lege moeilijkheden zou krijgen. Het zou naar ik dacht
ook altijd een weerslag op de raad hebben en zeker
ook op het werk van het college, ongeacht of dat
werk beleidsvoorbereidend, beleidsbepalend dan wel
beleidsuitvoerend moet zijn. Ik had hierbij bijna ook
de controle genoemd, maar die blijft in ieder geval bij
de raad.
De heer DE WILDE: Dat is ook het enige dat wij
nog doen.
De VOORZITTER: Ja, dat is dan het enige dat de raad
nog zou doen
De heer DE WILDE: Wij willen zo graag wat meer. Dat
is het 'm juist.