De VOORZITTER: Inderdaad. Ik kan u zeggen dat wij de volgende week ook nog een apart gesprek heb ben met de agrariërs die betrokken zijn bij het be stemmingsplan Soest-Midden en dit zijn misschien punten die we ook bij die gelegenheid kunnen aan kaarten. Dames en heren. Met betrekking tot hetgeen de heer De Wilde heeft gezegd over het tracé van de Centrum- weg en zijn opmerking dat het zo lang duurt voordat er iets ter tafel komt wil ik het volgende zeggen. De afdeling ruimtelijke ordening werkt en heeft een be paalde planning. De planning voor het Centrumplan en de planning voor het plan Centrumweg zijn zodanig, dat terzake de eerste dingen naar buiten kunnen ko men in januari. Wij hebben maandag gezegd dat er ten aanzien van de maquette, die naar we nog altijd hopen verduidelijkend zal werken, vrijdag een gesprek zal plaats vinden bij rijkswaterstaat en dat we dan op de uiterste spoed zullen aandringen. We hebben er wat moeite mee gehad om een instantie te vinden (want rijkswaterstaat zat ook niet om ons te springen), waar van we het gevoel hadden, dat men er een goede ma quette zou kunnen produceren. Het is natuurlijk uitermate belangrijk dat wij een maquette krijgen die goed, duidelijk en eerlijk is. Wij konden dus niet de eerste de beste maquettebouwer nemen. Huisjes en lucifersdoosjes op elkaar zetten kan iedereen, maar het gaat hier, gegeven het feit dat we hebben te ma ken met een helling, een ingraving etc., om een uiter mate moeilijke zaak, Wij hebben in ieder geval nog al tijd hoop dat wij met ons allen op één lijn zullen ko men. Wat de mankracht van het bureau ruimtelijke ordening betreft heb ik verleden jaar gezegd dat wij enige malei- se hadden, doordat drie mensen van dit bureau ons in korte tijd gingen verlaten, niet omdat zij het bij ons niet leuk vonden, maar omdat zij zich qua functie konden verbeteren. Het is met ons personeelsbeleid zelfs zo, datje op een goed moment tegen iemand moet zeggen: U moet hier weg, want u kunt hier niet verder, aangezien er nog enige anderen zitten. Wij hebben ondertussen voor het bureau ruimtelijke orde ning meer medewerkers aangetrokken dan er vertrok ken zijn; wij zijn van drie op vijf gekomen. De men sen die gekomen zijn, zijn nu langzamerhand behoor lijk ingewerkt. Wij hebben er de vorige maand nog een heel charmante en pittige vrouwelijke werkkracht bij gekregen. Er wordt op het ogenblik duidelijk goed ge werkt. Maar iedereen moet zich altijd even inwerken. Het is op het ogenblik zo, dat wij voor de planning van de werkzaamheden mensen genoeg hebben. Maar als men nu vraagt of wij nu aan Klein Engendaal en/of Boerenstreek willen beginnen, dan zeggen wij: Die zullen toch moeten wachten. Als de raad vanavond tegen ons zegt, dat wij maar vijf mensen meer bij het bureau ruimtelijke ordening moeten aannemen, dan ge loof ik niet dat de chef algemene zaken, de secretaris of ik daar in principe tegen zou zijn, maar vijf mensen meer aannemen betekent wel een uitgave van in totaal f 250,000,-- per jaar plus een ruimtebeslag van 50 m2, terwijl er een moment zal komen waarop de viaag rijst of zij allen iets te doen hebben, Er is hiet gesuggereerd, dat wij maar eens bij andere gemeenten te biecht zouden moeten gaan. Wij hebben dat geprobeerd, maar het lukt beslist niet. Want wij zoeken dan natuurlijk niet de mensen die pas begin nen, Als je iemand van een andere gemeente vraagt, dan moet het gaan over iemand die goed ingevoerd is en dus ook binnen veertien dagen weet waar het in Soest over gaat. Welnu, dacht u dat bijvoorbeeld Baarn, Amersfoort of Leusden tegen ons zou zeggen: „Wij hebben een voortreffelijke man en die kunt u gerust een tijdje nemen, want wij hebben toch niets voor hem te doen."? Ik kan u wel zeggen dat het zo gemakkelijk niet ligt. Wij hebben ook wel eens ge probeerd om via een bureau iemand aan te trekken. Ook dat is niet gelukt. Wij zijn er op het ogenblik verschrikkelijk blij mee dat wij via een bijzondere re geling die ons een halfjaar lang geen geld kost^ een heel waardevolle kracht hebben kunnen aantrekken om te helpen met betrekking tot het ontwikkelings plan, met name een sociaal-geograaf. De heer DE WILDE: U bent het er, afgedacht van de huisvesting, die natuurlijk een erg probleem is, waar schijnlijk toch wel mee eens, dat de mensen in de ste- debouwkundige dienst op zich zelf „rendabele inves teringen" zijn. Want de aan de werkzaamheden van die mensen verbonden kosten kunnen natuurlijk toch worden teruggewonnen in de stedebouwkundige plan nen. Ik ben er gewoon bang voor dat wij niet tijdig met plannen klaar zijn, dat wij dus allerlei zaken te duur moeten verwerven, omdat wij gewoon geen ti tel hebben om op basis daarvan onze plannen goed te doen uitwerken. De VOORZITTER: Wat hebben we niet? De heer DE WILDE: We hebben geen titel om wan neer bijvoorbeeld aankoop in der minne niet lukt, een onteigeningsprocedure op gang te brengen. De VOORZITTER: Die hebben we wel. De heer DE WILDE: We krijgen soms te maken met aankopen die zeer hoge bedragen vergen. De VOORZITTER: Ik geloof dat er nu een misver stand aan het ontstaan is. Wanneer er onteigend moet worden, dan hebben wij daar onze mensen voor. Daar hebben wij natuurlijk ook ons juridisch bureau voor, dat ons altijd bijstaat De heer DE WILDE: Daarvoor heeft u eerst een be stemmingsplan nodig. De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: Juist. En het is nu juist het tem po van de bestemmingsplannen waar ik steeds zorgen over heb. Wij allen wisten dat het tot 1979/1980 zou duren voordat er met betrekking tot Overhees 3e en 4e fase iets zou kunnen gebeuren. Wij hebben nu al leen nog Overhees 2e fase. Mogelijk zouden er ten aan zien van verschillende open gedeelten bestemmings plannen kunnen worden gemaakt. Ik denk ook aan Klein-Engendaal. Als wij dan van u horen dat er te weinig mensen voor zijn om dat aan te pakken, dan geloof ik dat wij als raad ervan moeten uitgaan dat het op onze weg ligt om te vragen of er niet tot een uit breiding van de stedebouwkundige afdeling moet wor den gekomen. Ik vind dat met betrekking tot deze af deling nog wat gemakkelijker, omdat de investeringen die je hierin doet, rendabele investeringen zijn en het verloop onder stedebouwkundige mensen zo groot is, dat ook als het werk minder wordt, je niet met een teveel aan mankracht blijft zitten. De heer VAN POPPELEN: Misschien mag ik in dit verband ook nog een suggestie doen, mevrouw de voorzitter. Ik heb wel eens de indruk dat er soms te veel tijd van de topfunctionarissen van de stedebouw kundige afdeling in beslag wordt genomen door het 272

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 273