omwonenden heeft gestuurd en waarin het heeft be
loofd hen tijdig te zullen inlichten wanneer het iets
van plan zou zijn met dit stukje grond.
De VOORZITTER: Dames en heren! De brief van
3 maart 1972 is mij onbekend. Dat is natuurlijk geen
argument, maar ik weet niet wat daarmede gebeurd
is.
Wethouder HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter!
Tot 1974 is door de toenmalige wethouder verschil
lende malen geprobeerd om op het onderhavige stuk
grond een horecabedrijf te krijgen, er zijn daartoe ook
verschillende advertenties in allerlei dagbladen ge
plaatst, maar daar is nooit enige reactie op gekomen.
De heer VISSER: Dat was al in 1971.
Wethouder HOEKSTRA: Neen, dat was tot 1974.
De VOORZITTER: Ik herinner het mij nu ook
weer. Het moet dus na 1972 zijn gebeurd.
Wethouder HOEKSTRA: Ja. En verder hebben wij uit
de wijk als zodanig nooit iemand gekregen die daar
iets wilde bouwen aan kerken of scholen. Ik meen
ook dat daar genoeg scholen zijn. We hebben het toen
geprobeerd met een praktijkruimte. Welnu, dat is fout
gelopen. Er blijft overigens nog een stuk over tussen
de apotheek en de onderhavige nieuwbouw.
De VOORZITTER: Dames en heren! Ik zou nog iets
willen zeggen met betrekking tot de brief waarop de
heer Visser duidt. Ik heb het gevoel dat als er op het
onderhavige stuk grond een gewone woning met prak
tijkruimte wordt gerealiseerd, dat een normale zaak
in de betrokken wijk is. Ik kan mij voorstellen dat
wanneer de apotheker een horecabedrijf naast zich
zou hebben gekregen, er wel aanleiding zou zijn tot
overleg. Ik weet niet precies hoe de brief gesteld is,
maar ik kan mij voorstellen dat je overleg gaat plegen
wanneer je daar iets heel bijzonders gaat doen dat
overlast zou kunnen geven aan de omwonenden. Ik
kan mij voorstellen dat de brief op deze wijze geïnter
preteerd zou moeten worden. Niemand heeft er recht
op, dat dit perceel onbebouwd blijft, want er ligt een
bestemming op.
De heer BLAAUW: Mevrouw de voorzitter! Ik wil er
toch op aandringen, dat wordt onderzocht of het mo
gelijk is dat dit perceel wordt aangesloten op de anten
ne-inrichting die daar ter plaatse is, Want anders zou
er als die antenne-inrichting in de toekomst op een
gemeenschappelijke inrichting wordt aangesloten,
daar één pand met een eigen antenne zijn, met als ge
volg dat je daar moeilijkheden door krijgt.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Ik zou hetgeen de heer Blaauw heeft opgemerkt eigen
lijk graag ondersteunen. Ik meen dat als je daaraan niet
zou voldoen, er een onjuist onderscheid zou worden
gemaakt.
Wethouder EBBERS: Mevrouw de voorzitter! Er zijn
meer panden waar antennes op staan. Alle flats aldaar
hebben hun eigen gemeenschappelijke antenne-inrich
ting, Het betreft hier een volkomen particulier com
plex dat je niet kunt dwingen zich aan te sluiten op
de gemeenschappelijke antenne-inrichting die de heer
Blaauw bedoelt en die onder andere functioneert .vaar
de drive-in-woningen en dergelijke en in Veênbesflats.
De VOORZITTER: Ik heb toch goed begrepen, wet
houder, dat het geen kabeltelevisie is?
Wethouder EBBERS: Het is inderdaad geen kabeltele
visie, mevrouw de voorzitter.
De VOORZITTER: Het is dus een gemeenschappelij
ke antenne-inrichting?
Wethouder EBBERS: Ja.
De VOORZITTER: Juist. En je kunt een mens er niet
toe dwingen om zich daarop te laten aansluiten.
Wethouder EBBERS: Neen.
De heer VAN POPPELEN: Dan is het mij helemaal
niet duidelijk, mevrouw de voorzitter, waarom het bij
andere verkopen wel en in dit geval niet wordt opge
nomen.
Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSENMisschien
mag ik hierop even reageren, mevrouw de voorzitter.
Het is zo, dat de gemeenschappelijke antenne-inrich
ting ook nog bij de bewoners van koopwoningen in
beheer en eigendom is. En dan kun je als gemeenteraad
niet zonder dat er overleg is geweest afdwingen, dat
een particulier daarop wordt aangesloten. Dat is na
tuurlijk ten enen male onmogelijk.
De VOORZITTER: Inderdaad. Dat kan niet.
Wethouder HOEKSTRA: Zo is het.
De heer BLAAUW: Niet dwingen, maar onderzoeken.
De VOORZITTER: Ik begrijp dat de wethouder van
het woord afziet, aangezien mevrouw Van Gelder de
vraag al beantwoord heeft.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik zou ervoor willen
pleiten, dat de bepaling betreffende het niet verko
pen gedurende de eerste vijfjaar wordt opgenomen.
De VOORZITTER: Ja, dat beding zullen wij opne
men.
De heer VISSER: De manier waarop u de brief van
3 maart 1972 afdoet met wat vage interpretaties, ter
wijl u de brief helemaal niet kent
De VOORZITTER: Ik ken hem inderdaad niet.
De heer VISSER: U maakt wel allerlei veronderstel
lingen met betrekking tot eventuele bezwaren wan
neer er op het onderhavige stuk perceel een horeca
bedrijf zou worden gevestigd, maar als u een brief
niet kent, moet u terzake ook geen dingen suggereren
die waarschijnlijk helemaal niet waar zijn. Dan moet
eerst maar eens worden uitgezocht wat de omwonen
den willen en wat zij niet willen en wat u beloofd
heeft. Dan moet het niet bij vage suggesties blijven.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik ken de brief wel en
ik zou de uitleg van de burgemeester willen onder
schrijven. Het staat mij duidelijk bij, dat er indertijd,
omdat er toen was gevraagd om een gemeenschaps
voorziening op het stuk grond in kwestie, is gezegd:
Maar dan moeten wel de omwonenden geraadpleegd
worden; het mag niet zo zijn dat zij er last van heb
ben.
De heer VISSER: Het gaat niet zozeer om er last van
hebben. Het gaat erom dat hier een stukje grond ligt
met een bijzondere bestemming. Het college zegt nu
wel dat er geen vraag naar is en dat er is geadverteerd
- ik noem dat trouwens geen beleid -, maar
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Er is nog een stukje
over.
De heer VISSER: Ja, maar u weet niet wat er over 25
jaar in deze wijk aan de hand is en als je woningen
gaat neerzetten op een stukje bijzondere bestemming,
kun je het wel vergeten om nog iets in deze wijk te
doen.
De VOORZITTER: Ik stel u voor, dames en heren,
om conform het voorstel, aangevuld zoals is toege
zegd, te beslissen.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van de voorzitter besloten.