men. Dat standpunt zal u niet vreemd voorkomen, want ik heb dat ook in de commissie ruimtelijke orde ning principieel verdedigd. Ik wil daar gewoon een de bat over. Wanneer de heer Lange zegt: „Ik voel me overrompeld door het voorstel van de heer De Wilde; ik wil wat meer tijd hebben om dat voorstel te bekijken; ik wil er eerst eens rustig over praten", dan zij opgemerkt dat ik natuurlijk bereid ben daaraan mede te werken. Ik heb liever dat wij in alle rust nog eens over de zaak spreken dan dat wij nu hals over kop een beslissing nemen die althans mij niet welgevallig zou zijn. Het gaat er mij echter om, dat het hier mensen be treft die jarenlang wachten, wat betreft het komen tot uitbreiding van hun zaak. De heer VAN POPPELEN: Dat weten wij allemaal wel. Dacht u dat de V.V.D. en het C.D.A. dat was ontgaan? Wij weten dat evengoed! De heer DE WILDE: Dan moet u wat doen, mijnheer Van Poppelen. Dan moet u zich nu niet stellen ach ter een brief die alleen maar aangeeft dat het zo ver schrikkelijk moeilijk is om iemand te helpen. De heer VAN POPPELEN: Ik dacht dat u voor beleid voeren was! De heer DE WILDE: Dat ben ik zeker. Ik ben voor een beleid, waarbij men niet over de ruggen van de be staande winkeliers heen tot nieuwe winkelcentra pro beert te komen. Wanneer bezwaren van planologische aard het onmogelijk maken bestaande winkelcentra te vergroten, dan sta ik achter een beleid dat uitbrei ding van die bestaande centra onmogelijk maakt. Maar wanneer de fysieke mogelijkheden aanwezig zijn om in delen van Soest, onder meer aan de Soes- terbergsestraat, een uitbreiding toe te staan - niet al leen aan de heer Wijnands,maar ook aan andere winke liers -, dan vind ik dat het de overheid niet past de be trokken winkeliers beperkingen op te leggen, zonder ze te kunnen verwijzen naar nieuwe winkelcentra. En dat terwijl de overheid zelf geen enkel risico op zich neemt met betrekking tot de vestiging van deze win kels in de nieuwe winkelcentra. Met mijn uitspraak wil ik bereiken dat wij met be trekking tot die gebieden waar planologische aspec ten een uitbreiding van bestaande winkels niet ver hinderen, het beleid in die zin wijzigen dat daar uit breidingen worden toegestaan. Dit dan niet alleen ten opzichte van de heer Wijnands, maar in het algemeen Dat heeft natuurlijk geen fluit te maken met de vraag, of er al dan niet een winkelcentrum moet komen. Wanneer het onderzoek oplevert dat er een winkel centrum moet komen, dan maakt u een bestemmings plan met daarin opgenomen de mogelijkheid van een winkelcentrum. Dan zal wel blijken of het voor de be trokkenen mogelijk is daarin winkels te vestigen. Dat is een voorwaardenscheppend beleid. Men moet ech ter niet tot een dergelijk winkelcentrum willen ko men over de ruggen van degenen die op dit moment winkels hebben en die wij jarenlang hebben verwezen naar winkelcentra die steeds een wenkend perspectief zijn gebleven en waarvan wij helemaal niet weten of ze er ooit zullen komen. Mevrouw de voorzitter, het spijt mij dat uw visie op de wet op de ruimtelijke ordening een andere is dan de mijne. U heeft gelijk als u zegt, dat in een bestem mingsplan moet worden vastgelegd wat wel en wat niet mag. Dat gebeurt dan op planologische, ruimtelij ke gronden. Dat mag niet gebeuren op grond van het feit dat het misschien ons wel welgevallig is als be paalde winkels zich op een andere plaats gaan vestigen. Een beleid in die zin mag alleen worden gevoerd, wan neer wij daarvoor zeer, zeer zwaarwegende argumen ten hebben. Ik ontken geenszins dat de door mij voorgestelde standpuntbepaling een belangrijke beleidswijziging in houdt. Ik heb echter het gevoel dat wij er verstandig aan doen het beleid in dit opzicht te wijzigen. Wan neer er dan een winkelcentrum Zuidereng mocht ko men, zal ik mij, met de voorstanders van een derge lijk centrum, erover verheugen als dit er economisch blijkt in te zitten. Maar daartoe zal men beslist moe ten komen in een situatie, waarin de ontwikkeling naar een dergelijk centrum zich zo veel mogelijk in vrijheid manifesteert. Ik weet niet of de suggestie van de heer Lange om de door mij voorgestelde uitspraak nog eens in de com missie te behandelen wordt ondersteund. Wanneer dat het geval is, zou ik er uiteraard geen bezwaar te gen hebben over mijn voorstel in de commissie ruimte lijke ordening nog eens in het openbaar met elkaar te debatteren. De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! Ook de heer De Wilde is voorstander geweest van het af wachten van het ontwikkelingsplan, alvorens ook op het onderhavige gebied definitieve uitspraken te doen. Wij hebben nu afgesproken dat op de 23ste juni de raamstructuur door de raad zal worden vastgesteld. Ik begrijp dat de heer De Wilde op dit moment al een uitspraak vraagt in de richting waarin de fractie van de P. v.d. A. zich tegen die tijd zal opstellen. Onze op vatting is echter dat, wanneer de raad in juni beslist dat er helemaal geen winkelcentrum moet komen, wij pas op dat moment eens zullen moeten gaan pra ten over de vraag wat wij met de winkels gaan doen. Dat houdt wel in dat dan misschien het in 1972 vast gestelde bestemmingsplan Soest-Zuid gewijzigd moet worden. De heer DE WILDE: Zeker. Dat kan zeker. In de be staande bestemmingsplannen De heer OLDENBOOM: Ik dacht dat de orde op het ogenblik in gevaar kwam, mevrouw de voorzitter. De VOORZITTER: Ik vind een interruptie nooit zo erg. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ik wil nog even duidelijk herhalen wat de heer Smit namens onze fractie heeft opgesteld: „Indien onverhoopt de structuurnota" - die komt dus over een paar maanden aan de orde - „verdere ver traging zou krijgen, zoudt u dan zo spoedig mogelijk de brief van de heer Wijnands ter advies of nadere be studering in handen willen geven van de winkelcom missie? Daaruit blijkt duidelijk dat, wanneer er over twee maanden geen duidelijkheid is, wij als fractie snel wil len werken. Maar waarom niet deze twee maanden ge wacht Ik respecteer het dat de heer De Wilde nu medelijden heeft met de middenstanders De heer DE WILDE: Neen. Het is geen kwestie van medelijden; het is een kwestie van rechtszekerheid. Dat is het punt waar het om draait. 41

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 42