De VOORZITTER: U moet het niet omdraaien. On
der „ad 2" schrijven wij: „Dit is meteen het tijdstip
voor het vaststellen van het inspraakprogramma". Het
inspraakprogramma gaat dan naar „ad 4". En „ad 4"
betreft de zaak waarover wij vanavond praten en
waarvan wij met elkaar zeggen: Jongens, daar heb
ben wij tot nog toe niet veel aan gedaan. U moet de
zaken niet uit elkaar halen. Dat is ook niet aardig.
De heer GOOTE: Neen, maar onder aanbeveling 2
van de werkgroep-Crince le Roy wordt daarover ook
gesproken. Ik concludeer alleen dat daaraan op dit
moment nog niet wordt voldaan. Dit waren voor mij
de punten, op grond waarvan ik het woord „zelfge
noegzaamheid" in de mond heb genomen. En dat
woord wil ik toch staande houden.
De heer OLDENBOOM: Mevrouw de voorzitter! Ik
heb het niet gehad over „zelfgenoegzaamheid", maar
over: jezelf over de bol strijken.
De VOORZITTER: Dat vind ik ook erg!
De heer OLDENBOOM: Ik heb een vijftal punten
genoteerd, waarvan ik zeg: Dat zou ik op een beschei
dener wijze hebben gezegd. Ik zou die punten u kun
nen aanwijzen, maar ik wil dat niet doen. Ik geloof
nl. dat wij dan in een vruchteloze woordenstrijd te
recht zouden komen.
Nog een enkel woord over de tijdens een politieke
soos van Proest gehouden lezing. De aantekeningen
van de daar opgetreden inleider blijken in de vorm
van een nota op verschillende plaatsen te verschijnen.
Deze lezing wijst duidelijk in de richting van de nota
van het college. Wanneer mensen dat anders beluisterd
hebben of dat anders lezen, dan kunnen zij misschien,
behalve niet tellen, ook niet lezen!
De VOORZITTER: Dames en heren! Met betrekking
tot het punt „belangstellenden en belanghebbenden"
heeft de heer Visser gezegd: De bijeenkomst van vori
ge week met de Molenstraatbewoners betrof duidelijk
een zaak, waarbij je heel Soest zou hebben kunnen
betrekken. Ik kan die opvatting niet delen. Wanneer
er een gesprek moet plaats vinden met belanghebben
den-groeperingen die duidelijk tegengestelde belangen
hebben (zoals een bewonerscommissie en een wo
ningbouwvereniging), vind ik het niet juist dat gesprek
in de openbaarheid plaats te laten vinden.
Met betrekking tot de kwestie van de zelfgenoegzaam
heid van onze nota heeft de heer Goote een aantal
punten genoemd uit de aanbevelingen van de werk
groep-Crince le Roy. Ik ben daar niet van onder de in
druk. In de tien aanbevelingen van bedoelde werk
groep komen vele elementen voor. Je kunt er dan na
tuurlijk gemakkelijk een paar uitpikken, waarvan je
kunt zeggen: Dat loopt bij ons nog niet zo goed. Ik
blijf echter staande houden, dat wij met betrekking
tot het gehele proces van de ruimtelijke ordening -
uitgezonderd dan de inspraak - in Soest nog niet zo
gek boeren.
Met betrekking tot het punt „belanghebbenden en be
langstellenden" staan de heer Goote en het college
niet zo ver uit elkaar. Ook de heer Goote is nl. van
oordeel dat de visie van de belanghebbenden zwaarder
moet wegen dan de visie van de belangstellenden.
Ik blijf op het standpunt staan dat burgemeester en
wethouders verantwoordelijk moeten blijven voor de
inspraakprocedure, maar dat ze kritisch begeleid moe
ten worden, zodat ze geen ongelukken kunnen ver
oorzaken.
De heer Oldenboom maakt een zeer subtiel onder
scheid tussen „zelfgenoegzaamheid" en „over de eigen
bol aaien". Welnu: als het college zich dan al over de
bol heeft geaaid, mag het dan een keer? Want wij
worden toch al niet zo vaak over de bol geaaid!
De heer Visser heeft gezegd: Na vijftien jaar kwam er
iets te voorschijn; de gehele bevolking schrok zich
toen dood. Naar ik heb begrepen, zijn er echter jaren
lang met betrekking tot het plan Zuidereng informa
tie-avonden en tentoonstellingen gehouden, folders
uitgegeven etc. Wanneer de heer Visser dat geen ech
te inspraak vindt, ben ik dit helemaal met hem eens.
Wij praten pas een paar jaar over inspraak. In
Soest zijn wij ook niet de eerstengeweest die met in
spraak zijnbegonnen. Maar niemand kan zeggen dat er
als een duveltje uit een doosje een plan Zuidereng te
voorschijn kwam. Dat kan geen inwoner van Soest
beweren. Men kan wel zeggen dat er geen echte in
spraakprocedure over dat plan heeft plaats gevonden,
dat het gebleven is bij informatie en dat de commu
nicatie en de collectieve wil - waarover in onze nota
wordt gesproken - niet tot stand zijn gekomen. Daar
behoeven wij ons niet voor te schamen. Wij zeggen
dan wederom: Het betreft hier een leerproces, waar
bij wij elkaar kunnen opvoeden.
Ten slotte: ik ben het er volkomen mee eens als
wordt gezegd: Laten wij nu met de inspraak aan het
werk gaan op grond van de door het college in de no
ta gedane aanbevelingen. Dan zullen we echt nog wel
een keer tegen elkaar moeten zeggen: Moet dit niet
een beetje anders?
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
63 Voorstel tot het vaststellen van de Lozingsverorde
ning riolering Soest.
De VOORZITTER: Dames en heren! U heeft van
avond op uw tafel nog een aanvulling van de con
cept-verordening gevonden. Die betreft artikelen in
zake het beroep. Deze aanvulling is om de volgende
reden nodig. Op de laatste bladzijde van de toelich
ting op de verordening hebben wij geschreven:
„Van de beschikkingen ingevolge deze verordening
staat op grond van de Wet Administratieve Recht
spraak Overheidsbeschikkingen automatisch beroep
open op de afdeling Rechtspraak van de Raad van
State."
Op grond daarvan hadden wij een beroepsprocedure
uit de verordening gelaten. Aangezien de wet Arob
nog niet in werking is getreden, dient de verordening
met een beroepsprocedure uitgebreid te worden.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Ik meen
dat in de juridische commissie is gevraagd de provin
ciale lozingsverordening ter inzage te leggen. Die heb
ik echter niet bij de stukken kunnen vinden. Het kan
zijn dat die verordening er niet is. Het antwoord op
de desbetreffende vraag heb ik echter gemist.
De VOORZITTER: De door u bedoelde vraag staat
ook niet vermeld bij de door de juridische commissie
naar voren gebrachte punten. Ik heb het gevoel dat
een dergelijke verordening er niet is. Ik kan op het
ogenblik in ieder geval geen zinnig antwoord op uw
vraag geven.
De heer GOOTE: Misschien kunt u het eens nakijken.
Mocht er een provinciale verordening zijn, dan kunt
u die alsnog ter inzage leggen.
De VOORZITTER: Dat zullen wij doen.
De heer VAN AALST: Mevrouw de voorzitter! Arti-