Dit voorstel wordt zonder discussie en zonder hoofde lijke stemming aangenomen. 121 Voorstel tot het verdagen van beslissingen over twee beroepschriften. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit ter! Met betrekking tot het beroepschrift van de heer Brinkers heeft ons als raadsleden een brief bereikt waarin wordt gesuggereerd, dat de weigering op juri dische gronden onjuist zou zijn en dat het daarom jammer zou zijn als de heer Brinkers als gevolg van het feit dat de raad pas weer in augustus vergadert twee maanden zou moeten wachten alvorens hij zou kunnen voortgaan met zijn bouw. In de brief wordt namens de heer Brinkers gevraagd of als het een zuiver zakelijke kwestie betreft, wij de kwestie niet nu zou den kunnen afdoen. Ik ben daarom nogal diep in deze aangelegenheid gedoken en ik ben daarbij tot de con clusie gekomen, dat het collegebesluit waarbij de bouwaanvraag werd afgekeurd en waarin het voornaam ste argument is, dat de uitbreiding meer dan 15% zou bedragen, inderdaad onjuist is en dat dus op die grond niet tot een afwijzing kan worden gekomen. Maar ik heb de zaak verder onderzocht en aan de hand daar van lijkt het mij, dat op andere juridische gronden het bestemmingsplan, hoe ruim dan ook geïnterpreteerd, geen ruimte laat om aan de heer Brinkers nog een mo gelijkheid te geven om tot de door hem gewenste spe ciale uitbreiding te komen. In de meerbedoelde brief wordt gezegd, dat het wel zou kunnen, omdat alleen overgangsrechtbepalingen en dus geen andere bepalin gen in de richtlijnen van toepassing zouden zijn. Maar dat is uitdrukkelijk niet waar, want de verschil lende paragrafen gelden voor het hele bestemmings plan en paragraaf 2, waarin de perceelsgrootte wordt omschreven, wordt uitdrukkelijk ook op het over gangsrecht van toepassing verklaard en wel door de bepalingen in het overgangsrecht waarin daar waar ze niet van toepassing zijn uitdrukkelijk naar verwezen wordt. Het zou mijns inziens geen zin hebben om van bepalingen die uit de aard der zaak niet behoeven te worden toegepast, te zeggen dat ze niet behoeven te worden toegepast. Op grond daarvan kom ik tot de conclusie, dat hetgeen de heer Brinkers wenst niet kan en zou ik het college willen verzoeken namens de raad een nieuwe brief met de juiste gronden aan de heer Brinkers te schrijven, hem mede te delen dat er geen mogelijkheid is voor wat hij wenst en hem te ad viseren, dat hij zo snel mogelijk tot een aangepaste aan vrage overgaat. Het lijkt mij voor hem niet juist om lang te wachten als hij toch nul op het rekest moet krij gen. Mevrouw ORANJE-ENTINK: Mevrouw de voorzitter! Toen ik de agenda voor de vergadering van de com missie voor de beroepschriften van 29 juni kreeg, vond ik dat het voor de heer Brinkers bijzonder spijtig is, dat er in juli geen raadsvergadering zal zijn en dat er pas een advies kan worden uitgebracht voor de ver gadering van augustus. Intussen ben ik eens in discus sies over soortgelijke beroepschriften gedoken. Toen heb ik gezien, dat mevrouw Korthuis al meer dan twee jaar geleden heeft gepleit voor een architectenwinkel zoals die nu ook door het C.D.A. in een vraag aan de orde is gesteld, hetgeen ik zeer toejuich. Eigenlijk be grijp ik niet dat noch de architect noch de heer Brin kers op het spreekuur is geweest om te vragen wat de mogelijkheden zijn. Hadden zij dat wel gedaan, dan waren vele moeilijkheden voorkomen en was de man niet in tijdnood gekomen. Ik vind dat er van een heel spijtige zaak sprake is. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Met het voorstel tot verdaging ben ik, kennende de door me vrouw Korthuis genoemde brief, het eens. Het ver zoek van de heer Brinkers dateert van 25 maart jl. Het is nu half juni. Op 29 juni zal de commissie voor de beroepschriften het beroepschrift van de heer Brin kers behandelen. Ook ik vind het jammer, dat het niet in juli kan worden afgedaan. Maar ik vind het geen on overkomelijke zaak, dat de raad in augustus over het beroepschrift van de heer Brinkers beslist. Ik vind dat niet onredelijk wat de termijn van afdoening betreft. Deze termijn bedraagt dan in totaal ongeveer vijf maanden. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik heb mij verbaasd over verschillende datums. Ik neem aan dat het waar is, dat het college op 13 april heeft besloten de gevraagde vergunning te weigeren en dat de heer Brinkers dat besluit pas op 5 mei heeft ontvangen. Hoe komt het dat dat zo lang heeft geduurd? Ik pleit er toch wel voor dat de raad vanavond een uit spraak doet. De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit ter! Ik zit op dezelfde golflengte als de heer Visser. Ik ben het volledig eens met mevrouw Oranje. Ik ge loof dat de datums ergens bepalend zijn geweest voor de afhandeling. Als het besluit van het college direct na 13 april had kunnen worden verzonden, dan zou den wij niet in de situatie zijn geraakt waarin wij nu verkeren, want dan zou het beroepschrift mogelijker wijze zijn behandeld in de raadsvergadering van van avond. Ik vind het erg tragisch, dat nu een burger de dupe moet gaan worden van mogelijk wat ambtelijke zaken. Ik zou ook wel een oplossing willen nastreven. Ik verwacht niet dat de raad vanavond de zaak kan oplossen. De VOORZITTER: Dat kan inderdaad niet. De heer VAN LOGTENSTEIN: Ik verwacht wel, dat, helemaal in de lijn van de vragen van het C.D.A. over de bouwwinkel, de heer Brinkers nog eens contact opneemt met de afdeling bouw- en woningtoezicht, dat er nog eens over zal worden gesproken De VOORZITTER: Dat kan. De heer VAN LOGTENSTEIN: en dat als er een oplossing mogelijk is binnen de bepalingen, die oplos sing zo spoedig mogelijk wordt nagestreefd. Ik vind nl. dat de heer Brinkers te sterk wordt gedupeerd door wat toevallige omstandigheden. De VOORZITTER: Dames en heren! Ik vind niet, dat u erge bezwaren kunt uiten als het college op dinsdag 13 april een beslissing neemt en de desbetreffende brief op 4 mei aan de betrokkene bekend is. Wanneer het besluit door het college is genomen, dan moet de zaak worden afgewerkt op de afdeling en dan is een termijn van veertien dagen niet te lang voor het werk op de afdeling. U kunt niet verwachten dat, als het college op een dag een besluit neemt, de volgende dag de desbetreffende paperassen en alles wat erbij hoort de deur uit zijn. Dat kan eenvoudig niet. Ik geloof dan ook niet, dat u in het onderhavige geval kunt zeggen, dat de zaak op een vertragende manier is afgewerkt. Ik heb begrepen dat er op het ogenblik voor iedereen die wil gaan bouwen, wat extra financiële bezwaren kunnen komen, omdat het zo schijnt te zijn, dat per 1 oktober de b.t.w. weer met 2% wordt verhoogd. Dat is toch wel een reden om te zeggen: Laten wij op schieten. 96

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 97