w >en in aied e aken an de amen- et kheid Immers, wat is onder andere een voorwaarde voor een voor de minister acceptabel welzijnsplan? Welnu, dat de bevol king en de verenigingen volledig de ruimte en de mogelijk heden krijgen om in te spreken en hun prioriteiten te stel len. De genoemde werkgroep zal dus gehouden zijn, na op dracht van de gemeenteraad, om de verenigingen en instel lingen bij elkaar te roepen en mensen aan te wijzen die in de groep nog zitting zullen nemen. Volgens de rijksbijdrage regeling zal deze werkgroep dan als taak krijgen de proce dure, de prioriteiten en de plannen met de bevolking door te spreken. Ik meen dat daar geen gemeenteraadsleden aan te pas moeten komen. De werkgroep, mijns inziens be staande uit enerzijds bestuurders van verenigingen en instel lingen en anderzijds werkers, zal de bevolking moeten ho ren en het lijkt mij het meest logisch om dat wijkgericht te doen, omdat in iedere wijk inderdaad verschillende wensen zullen leven. Echter, men moet naar mijn mening de vereni gingen en instellingen en de werkers de gelegenheid geven om het plan op te stellen op de manier zoals het hen aan spreekt. De heer VISSER: U suggereert dus dat als gemeenteraads leden mee gaan werken en denken of zich in de materie gaan verdiepen, de vrijheid van de zojuist door u genoemde vere nigingen en instellingen en werkers wordt beknot? Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Neen, natuurlijk niet. Elk gemeenteraadslid is zelfs mijns inziens verplicht om zich in de materie te verdiepen; ik neem ook aan dat zij dat zullen doen. Wel moet men de mensen de vrijheid laten om hun eigen prioriteiten te stel len. De heer VISSER: Dat bestrijd ik ook niet. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Nu, dan zijn wij het volkomen met elkaar eens op dit punt. Te zijner tijd zal de werkgroep tot een bepaalde conclusie komen, hetgeen zal leiden tot een prioriteitenschema dat aan de gemeenteraad ter goedkeuring zal worden voorge legd. Daaruit zal dan een vierjarenplan moeten resulteren. Op deze wijze heeft het college zich dus de procedure voorgesteld, daarbij overigens min of meer gebonden aan de voorschriften van de rijksbijdrageregeling. Inderdaad ligt er geen nota over de gezondheidszorg op ta fel. Bij de begrotingsbehandeling is reeds gezegd - en ik meende dat de raad daarmee akkoord was gegaan - dat wij een dergelijke nota zouden opstellen als de werkgroep die zich met de districtsgezondheidsdienst bezighoudt, gereed zou zijn met haar werk. Ik heb van één van de ambtelijke medewerkers die zitting heeft in deze werkgroep, vernomen dat het de bedoeling is dat de gemeenteraden eind dit jaar de eerste lezing van de desbetreffende gemeenschappelijke regeling voor zich krijgen. Dit duurt inderdaad nogal lang, maar niet alleen de organisatie moet worden opgezet, doch ook alle financiële consequenties en de personele mogelijk heden. Mevrouw Alting heeft voorts gevraagd naar de stimulering die van het college uit kan gaan naar de gezondheidszorg, met name die in de eerste lijn. Het verheugende feit doet zich nu voor - maar ik kan er nog niet zo veel over zeggen - dat een aantal artsen in Soest bezig is met het denken over een gezamenlijke praktijk in de eerste lijn. Ik meen dat wij dit alleen maar kunnen toejuichen. Het college heeft het verzoek gekregen om hierbij een helpende hand te bieden, wat de ruimtelijke ordening betreft; het gaat dus om het aanwijzen van een aantal plaatsen, evenwichtig gespreid, in Soest voor een dergelijke praktijk. Als de desbetreffende afdeling hiermee gereed is, ligt het in de bedoeling om een voorstel op dit punt te doen aan de commissie voor ruimte lijke ordening. Zolang de artsen die zich hiermee bezighou den, nog niet helemaal uit de problemen zijn, ligt het naar mijn mening niet op de weg van het college om de plannen uitgebreid op tafel te leggen; de raad hoort echter zo snel mogelijk nader hiervan. De problemen rond de dienstencentra leven ook bij het col lege. Inderdaad is gebleken - dit in antwoord op de opmer king van de heer De Wilde - dat door het onderbrengen van een dienstencentrum in een bejaardenhuisvesting een drem pel wordt geschapen in de praktijk. Echter, het gaat naar mijn mening wel iets te ver als wordt gesteld, dat het cen trum dan maar ertegenover moet worden gebouwd. Ik meen nl. dat men de pogingen om de bevolking te inte greren, ongeacht leeftijden, niet mag opgeven. Bovendien betwijfel ik of het een haalbare kaart is om dergelijke cen tra helemaal los te bouwen, haalbaar dus uit financiële overwegingen. Het voornaamste is echter dat het naar mijn mening in een gemeenschap mogelijk moet zijn om bejaar den en jongere mensen te integreren. Ik weet ook dat de staf van het dienstencentrum in Honsbergen zich hiermee zeer bezighoudt. Wat wijkvoorzieningen in de toekomst betreft, hebben wij gesteld dat een inventarisatie op dit punt moet plaats vin den. Wij bedoelen dan niet een inventarisatie van alleen ruimte; een dergelijke inventarisatie hebben wij nl. al eens gehouden. Wel zal er nu moeten worden nagegaan hoe de ruimte multifunctioneel zo goed mogelijk kan worden ge bruikt; dat eist wel een nader onderzoek naar de vraag wel ke instelling met een andere instelling onder één dak ge huisvest kan worden. Men kan immers niet zonder meer al les maar op één hoop gooien en stellen dat nu de beschik bare ruimte multifunctioneel wordt gebruikt. Dat het pro blemen zal geven om de nodige ruimte op korte termijn te realiseren, ligt voor de hand. Het is ook de bedoeling van het college om in de toekomst zoveel mogelijk gebruik te maken van ruimten die in de wijken vrijkomen. Daarbij kan men denken aan het huidige gemeentehuis en het po litiebureau, maar in andere wijken kan men ook zeer goed denken aan scholen en kleuterscholen die leegkomen. Door de fracties is uitgebreid gesproken over de samenle vingsopbouw en de problemen die er zijn met het aantrek ken van een sociaal raadsman of een opbouwwerker. Ik meen dat de heer Verheus de nota algemeen welzijn nog eens goed moet lezen, want daarin komen wij juist tot de conclusie dat wij niet de strikte noodzaak van een sociaal raadsman zien. Wij menen nl. dat de problematiek niet zo danig is dat wij ongeveer f. 100.000,- uit de algemene dienst jaarlijks kunnen uitgeven alleen voor een sociaal raadsman, nog zonder de administratieve hulp die een der gelijke raadsman ongetwijfeld nodig zal hebben. De pro blematiek in Soest is niet zo groot en blijft niet zodanig liggen bij het werk van de bestaande verenigingen en in stellingen, dat hïer de grootste behoefte in het welzijn ligt. Met een bedrag van f. 100.000,- per jaar kan men veel andere welzijnsvoorzieningen realiseren die op zich zelf gezien de problematiek veel meer waard zijn. Ik denk daarbij aan een uitbreiding van het werk van de huidige verenigingen en instellingen en het meer buurtgericht gaan werken. De heer VISSER: Het één sluit het ander niet uit. Nu staat er helemaal niets in de financiële paragraaf op dit punt. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Inderdaad, maar de bomen groeien niet tot in de hemel; wij zullen toch een keuze moeten doen en daarbij zullen wij eerst die problemen moeten oplossen die het meest dringend zijn. Als u stelt dat aan de sociaal raadsman op dit ogenblik de grootste behoefte in Soest bestaat, meen ik dat u dit moet aantonen. Wij kunnen niet zonder meer, zonder 149

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 144