De heer Verheus heeft ook gevraagd in welk stadium de
nieuwbouwplannen van Odeon zich bevinden. Odeon
heeft veertien dagen geleden een gesprek hierover gevoerd
met mij, waarbij ook een exploitatie-opzet is overgelegd
die naar onze mening verantwoord is. Het ligt in de bedoe
ling dat hierover in augustus a.s. aan de raad een voorstel
wordt voorgelegd voor een kredietgarantie.
De heer De Wilde heeft gesteld dat de 1%-norm van de re
gering geen uitgangspunt mag zijn voor het gemeentelijk
beleid ten aanzien van het welzijn. Ik wijs erop dat deze
1%-norm ook betrekking heeft op de rijkssubsidies en als
die subsidies dus hoogstens gelijk blijven, zal dat zeker
consequenties hebben voor de gemeentelijke uitgaven ter
zake van het welzijnsbeleid. Alleen al door de harde cijfers
zullen wij dan worden gedwongen toch rekening te houden
met de 1%-norm.
In de rijksbijdrageregeling zijn inderdaad niet alle terreinen
begrepen die in de welzijnsnota worden genoemd. Wel eist
de kaderwet dat er een volledig welzijnsplan komt, waarna
het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk
werk die posten die voor subsidiëring in aanmerking ko
men, aan een beoordeling onderwerpt.
De heer De Wilde heeft ook nog verwezen naar blz. 18,
waar wordt gesproken over de andere voorzieningen in de
buurten. Met het oog hierop had ik gisteravond ook wat
moeite met het zonder meer invullen van alle lege plekken.
In de kern van Soest zal men zeker nog enkele lege plek
ken moeten overhouden als men te zijner tijd nog de vrij
heid wil hebben om te beslissen dat daar nog enige wel
zijnsvoorzieningen moeten komen. Dat is overigens een
kwestie van langere termijn.
Wat de sociale dienst betreft verschilt het college niet van
mening met het door de heer De Wilde gestelde over ma
teriële en immateriële hulpverlening. De lijn van de sociale
dienst is ook dat in de eerste plaats materiële bijstand
wordt verleend. Wanneer men immateriële bijstand nodig
heeft, wordt zoveel mogelijk verwezen naar die instellin
gen die daarin gespecialiseerd zijn en daartoe zijn opgericht.
Wel wordt door de sociale dienst immateriële bijstand ge
geven als de cliënt direct verzoekt door de maatschappelijk
werker van de sociale dienst geholpen te worden. De men
sen hebben hier ook recht op.
Met de nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van Zonneglo
ren hebben wij geen rekening gehouden. Dat kan ook pas
als wij van het bestuur van het ziekenhuis horen wat de
verdere plannen zijn. Wij weten op dit ogenblik niet méér
dan hetgeen wij verleden jaar eens hebben gehoord.
De heer Visser heeft gesteld dat de verenigingen en instel
lingen onvoldoende tijd hebben gehad om te reageren op
de welzijnsnota. Dat is inderdaad het geval, maar door de
nood gedwongen, met name de kleine bezetting van de af
deling welzijn, was het eenvoudig niet mogelijk om eerder
de welzijnsnota uit te doen brengen. De enige oplossing
daarvoor zou zijn het rigoureus uitbreiden van de welzijns-
afdeling. Wel wijs ik erop dat de hele inspraakprocedure
nog van start moet gaan, zodat er in dat kader voldoende
tijd is voor de verenigingen en instellingen en de werkers,
alsmede de burgers, om hun prioriteiten alsnog naar voren
te brengen en op te laten nemen in het welzijnsplan.
De heer Visser heeft ook gewezen op het gestelde over de
werkgelegenheid, in samenhang met hetgeen op blz. 153
is gezegd. Ik kan het op dit ogenblik wel eens zijn met de
heer Visser; gisteravond was ik het niet met hem eens,
toen hij om het hardste riep dat er geen industrieterrein
meer nodig was. Als men een stukje werkgelegenheid in de
ze gemeente om zeep wil helpen, moet men de bedrijven
geen mogelijkheid geven om zich op het industrieterrein te
vestigen; dan moeten ze wel in de woonbuurten blijven zit
ten. Als de heer Visser dat verstaat onder een voldoende
welzijnsbeleid, kan men wel een hoop mooie woorden ge
bruiken, maar wordt het doel toch voorbij geschoten.
De heer VISSER: Neen, u draait de zaak nu om; ik meen
dat u mooie woorden gebruikt. U zegt nl. dat het gemeen
tebestuur wat moet doen aan schoolverlaters en gehuwde
vrouwen die geen werk hebben. Anderzijds staat in het
ontwikkelingsplan vermeld - ik ben het daarmee eens - dat
er geen wervend werkgelegenheidsbeleid moet worden ge
voerd.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Wat moet er
eigenlijk aan de gehuwde vrouw gedaan worden?
De heer VISSER: Daar wil ik wel eens een nota over schrij
ven, maar daarom gaat het mij nu niet. Ik heb in mijn be
toog alleen een aantal discrepanties willen aangeven tussen
hetgeen in het ontwikkelingsplan staat en hetgeen de nota's
suggereren, niet alleen op het punt van de werkgelegenheid,
maar ook op andere punten. Ik heb alleen gevraagd hoe het
college dit met elkaar in overeenstemming wil brengen. Ik
suggereer verder geen oplossingen.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG:
Ik meen dat de heer Visser nu tegenstellingen zoekt die er
niet zijn, mevrouw de voorzitter. Het college is van me
ning dat die verzorgende bedrijven die zich in Soest bevin
den, een mogelijkheid moeten hebben om te blijven be
staan. Daarvoor hebben wij een industrieterrein nodig. Ik
verwonder mij erover dat een raadslid dat uitgerekend lid
is van de W.U.W.-commissie en weet hoe wij met de jeugd
werkloosheid bezig zijn, die vraag stelt.
De heer VISSER: Dat is nu demagogie, waar de heer De
Wilde het altijd over heeft, om iemand even te pakken om
dat hij lid is van die commissie. Dat slaat nergens op. Het
college heeft destijds een aantal van vijf hectaren genoemd
en de gemeenteraad heeft daar nog eens vijf hectaren bij
gedaan. Ik was het daarmee niet eens en sta nog steeds ach
ter het oorspronkelijke voorstel van het college van vijf
hectaren. Uit de voorstudies blijkt trouwens dat dit ook
meer dan genoeg is, want het gaat alleen maar achteruit.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG:
Ik ben nog steeds van mening dat er geen tegenstellingen
zijn. Verder kan ik hierover niets zeggen.
Of het gemeentebestuur rijp is voor een welzijnsbeleid,
weet ik niet. Dat moet elk raadslid maar voor zichzelf uit
maken, want de raadsleden nemen de beslissing.
Wethouder PLOMP: Mevrouw de voorzitter! De heer Ver-
heus heeft gesteld dat er nog heel wat water door de Eem
zal vloeien voordat alles dat wij hier hebben besproken,
zal zijn gerealiseerd. Ik neem aan dat dit juist is; ik hoop
alleen dat het schóón water zal zijn.
Mevrouw Alting heeft een vraag gesteld over het moment
waarop nota's zullen verschijnen. De nota over het onder
wijs is in wording en zal aan het eind van het jaar kunnen
verschijnen. Er worden voorbereidingen getroffen om ook
inzake de sport iets op stapel te zetten dat wij tegen het
eind van het jaar hopen te kunnen produceren.
De heer Verheus heeft voorts gesteld dat er met betrekking
tot de coördinatie van het welzijnswerk een bepaald plan
moet komen. Ik weet niet of ik nu in herhaling ga verval
len, maar de interdisciplinaire werkgroep die zich zal be
zighouden met een en ander, zal ons van advies moeten
dienen, waarna wij ons standpunt kunnen bepalen.
Ook is gesteld door de heer Verheus dat gebruikers in
zicht dienen te krijgen in de werkelijke kosten van de
sport. Het is hem wellicht bekend dat binnen de sport
stichting een werkgroep is ingesteld die de wijze van tari-