De heer VAN EE: Wij spreken over gaten in Soest; er zijn
heel wat van die gaten. Als wij geld tekort komen, weer
houdt ons in feite niets om die gronden nu uit te geven aan
het particulier initiatief. Dan kunnen wij het geld nu bin
nenhalen en behoeven wij niet te wachten totdat wij zélf
eens tijd hebben om iets met die gaten te doen.
Wethouder EBBERS: Met de uitgifte van deze gronden
zal men toch in ieder geval zeer voorzichtig te werk moe
ten gaan, opdat men blijft binnen het huisvestings- en ves
tigingsbeleid dat wij willen voeren.
De heer DE WILDE: De heer Van Ee zal ook bedoelen dat
bijvoorbeeld stedebouwkundige bureaus van elders moeten
worden ingeschakeld om bestemmingsplannen voor die
gronden te maken; hij zal geen projectontwikkelaars op het
oog hebben gehad.
Wethouder EBBERS: Neen, hij zal denken aan de mogelijk
heid om een stuk grond waar nog bijvoorbeeld twintig wo
ningen kunnen worden gebouwd, uit te geven op grond van
de exploitatieverordening. Daarbij zouden in ieder geval nog
wel een aantal bedingen moeten worden ingebouwd om het
door ons gevoerde vestigingsbeleid niet te doorkruisen. Dat
laatste moeten wij dan wel duidelijk vastleggen.
De heer VAN EE: Wij hebben het te druk met grote zaken.
Deze kleine zaken als die gaten in Soest moeten wij dan
door anderen dan onze eigen ambtelijke deskundigen laten
behandelen. Hoe wij dat financieel verder ontwikkelen, is
een tweede vraag. In ieder geval echter kunnen wij uit de
ze gronden nu de winst halen.
Wethouder EBBERS: Ik ben dat met de heer Van Ee eens.
Het gaat overigens om een zaak die niet direct te maken
heeft met het ontwikkelingsplan, maar wij willen dit punt
graag betrekken bij al onze overwegingen ten aanzien van
de financiële paragraaf.
De heer VAN EE: Ik vind het een fundamenteel punt. U
wilt een aantal zaken financieren en heeft dus geld nodig.
Welnu, dan moet u niet wachten met deze uitgifte van ga
ten.
De VOORZITTER: Wij moeten dan in ieder geval éérst
nog de bestemmingsplannen maken.
Wethouder EBBERS: Inderdaad, mevrouw de voorzitter.
Tenslotte is de heer Van Ee teruggekomen op de belasting
verhoging en heeft hij gezegd een reële verhoging met 1 a
2% wel te willen accepteren om te sparen voor een pot wel
zijnsvoorzieningen. Mijn collega van welzijnszaken zat,
toen de heer Van Ee, dit zei, uitgebreid te genieten; zij zag
dit wel zitten. Echter, ik heb zojuist al gesteld dat onze bo-
venwijkse voorzieningen ook een stuk welzijn zijn. Als de
heer Van Ee ook dit bedoelt, wil ik wel met hem meegaan,
maar ik neem aan dat dit niet het geval is geweest.
In dit verband heeft de heer Van Ee ook gesproken over de
belastingverhoging van de laatste jaren als een soort gewen
ning. In het verleden hebben wij deze middelen steeds ge
stort in de saldireserve, conform de afspraak. Bij verschil
lende begrotingsbehandelingen is ook gesteld dat de begro
ting „bouwrijp" zou moeten worden gemaakt voor de toe
komst en die gedragslijn hebben wij in het verleden altijd
gevolgd. Bij de laatste begroting is dat zelfs nog sterker het
geval geweest, doordat wij voor de post gemeentehuis een
extra bedrag hebben opgevoerd en met instemming van de
commissie voor financiën de belastingen iets méér hebben
verhoogd dan het college aanvankelijk had voorgesteld. Dit
klopt dus helemaal met de filosofie van de heer Van Ee.
De heer VAN EE: In de toekomst wil ik duidelijk aan
schouwelijk maken dat wij dit geld ook hebben gespaard
en willen gebruiken voor doeleinden waarover wij het ge
zamenlijk eens zijn. Ik wil niet dat het geld weer verdwijnt
in de grote „pot".
Wethouder EBBERS: Ik heb al eens in de commissie voor
financiën gezegd dat er een veel duidelijker analyse moet
worden gemaakt van de rekeningen, opdat wij kunnen zien
waardoor de overschotten worden veroorzaakt die wij -
achteraf gezien overigens gelukkig - nu steeds tegenkomen.
Ik ben dit geheel eens met de heren Van Ee en De Wilde;
trouwens, de heer Menne heeft dit ook ondersteund in de
commissie voor financiën.
De heer MENNE: De bestemmingsreserves in „mootjes
hakken" en na bestemming aanschouwelijk maken.
Wethouder EBBERS: In de analyse moet men in ieder ge
val kunnen terugvinden waar de overschotten vandaan zijn
gekomen. Op zichzelf is dat echter geen eenvoudige zaak.
Men kan dit vrij snel globaal doen, maar als men nauwkeu
rig de zaken wil analyseren, vereist dat nogal wat spitwerk.
Ik kom vervolgens tot de eerste vraag van de heer Menne
of het dekkingsplan in het risico voorziet dat de bouwkos
ten gemiddeld sneller stijgen dan de geldontwaarding en
hoe het dan met de inkomsten van de gemeente zal gaan.
Het is bekend dat wij ieder jaar van het ministerie van bin
nenlandse zaken hierover een overzicht krijgen; dit jaar is
het zelfs een vrij uitvoerig overzicht geweest. Daarin is on
der andere gezegd:
„Het is daarom aantrekkelijk ook uit een oogpunt van uni
formiteit bij het opstellen van meerjarenramingen, uit te
gaan van constante lonen en prijzen. De groei van het uit
keringspercentage kan tenslotte dan het beste ook op cen
traal niveau worden geraamd."
In het algemeen gaan wij dus uit van prijzen - dat is ook
elders gebruikelijk - van het jaar waarin de meerjarenbe
groting wordt opgesteld. Toevallig heb ik vanmiddag nog
een discussie hierover in een ander verband meegemaakt,
waarbij bleek dat men ook elders steeds uitgaat van de
prijzen van het jaar waarin de meerjarenbegroting wordt
opgesteld.
De heer MENNE: Dat is mijn bezwaar nu juist, want de
bouwprijzen stijgen in het algemeen sneller dan de geld
ontwaarding.
Wethouder EBBERS: Op dit moment niet meer, mijnheer
Menne.
De heer LANGE: Hetgeen de heer Menne zegt, geldt op dit
ogenblik inderdaad niet voor de stichtingsprijs of de bouw
prijs, maar wél voor de prijs van onroerend goed.
In de tweede plaats heeft de heer Menne gesproken over het
inbouwen van buffers voor tegenvallers. Welnu, als men
dat doet, gaat men al rekening houden met tegenvallers.
Ik acht dat niet juist en het is ook niet mogelijk want een
tegenvaller kent men niet van te voren en kan men dus ook
niet inbouwen. Het enige dat men kan doen is bijvoor
beeld een extra reserve inbouwen van 10% voor tegenval
lers, maar dat lijkt mij toch een vreemde handelwijze.
De heer MENNE: Het gebouw van gemeentewerken is een
goed voorbeeld.
Wethouder EBBERS: Maar er zijn ook wel meevallers; die
zou men dan óók moeten inbouwen.
De heer OLDENBOOM: Welke?
Wethouder EBBERS: Neen, ik meen het volkomen serieus.
Van bepaalde begrotingsposten hebben wij indertijd de
verwachting gehad dat ze aanzienlijk zouden worden over
schreden door de prijsstijging, maar uiteindelijk bleek dat
wij op het moment van uitvoering nog vrij aardig konden
uitkomen met de oorspronkelijke raming. Meevallers ko
men óók voor.
De heer VAN EE: Ja, die saldireserves van miljoenen ieder
jaar!