gemeente is. Die verplichting is waarschijnlijk juridisch
wel aanvechtbaar, maar de gemeente vond het rede
lijk, dat Sperwer zijn bedrijf in de noodwinkel zou
continueren.
De wethouder is niet ingegaan op het door mij geme
moreerde feit dat er maandag a.s. een gesprek tussen
Sperwer en de wethouder zal plaats hebben, Wat
voor zin heeft dat gesprek nog als de raad intussen
het besluit zou hebben genomen dat hem nu door het
college is voorgelegd?
Wethouder EBBERS: Mevrouw de voorzitter! Ik heb
dat gesprek vóór deze raadsvergadering willen houden.
Ik heb dat ook besproken met de betrokken verte
genwoordiger van Sperwer, maar het was voor hem
niet mogelijk en daarom is het gesprek op zijn verzoek
naar maandag a.s. verplaatst. Ik wist toen al dat het
onderhavige voorstel aan de orde zou komen in de
raadsvergadering van vandaag en dat ik mij toch moest
conformeren aan het standpunt dat ik nu inneem. Dit
zal ook de tendens van het gesprek van maandag a s.
zijn.
De heer MENNE: Ik heb deze mensen gesproken, me
vrouw de voorzitter, en zij zijn volledig van overtui
ging dat de gemeente toch een morele verplichting
heeft en dat zij in verband met de verliezen die zij
hebben geleden, recht hebben op continuering van
hun bedrijf in de noodwinkel en dat dat ook in het
verslag van de bijeenkomst van 19 januari jl. tot
uiting komt.
In de tweede plaats vraag ik nogmaals wat voor.zin
het gesprek van maandag a.s. nog heeft als het thans en
nu door het college voorgestelde besluit wordt geno:
men.
Wethouder EBBERS: Het kan hooguit nog een ver
duidelijking van ons standpunt geven, maar wij heb
ben met Sperwer als zodanig echt niets te maken.
De heer MENNE: Ik vind het toch wat vreemd. Ik
heb het verslag van de meerbedoelde bijeenkomst
bij mij en daarin staat dat de gemeente vindt dat
Sperwer in de noodwinkel zijn bedrijf kan continue
ren.
Wethouder EBBERS: Dat ligt in een ander vlak. Ik
heb dat in de financiële commissie al enigszins toe
gelicht. Ik kan dat niet in een openbare vergadering
doen.
De VOORZITTER: Ik stel voor dat er conform het
voorstel van het college wordt beslist.
De heer MENNE: Ik moet tegenstemmen, mevrouw
de voorzitter.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Ik ook.
De heer DE WILDE: Ik vind de discussie zo moei
lijk, mevrouw de voorzitter, omdat et blijkbaar din
gen niet kunnen worden gezegd. Ik begrijp dat wel,
want juridische verwikkelingen die uit de zaak kun
nen ontstaan, belemmeren natuurlijk de gemeente
raad hierover in openbare vergadering te spreken.
Maar ik geloof dat wij even moeten stilstaan bij de
vraag of de heer Menne iets heeft op te merken en de
wethouder bepaalde dingen moet zeggen die de raad
tot een betere oordeelsvorming kunnen brengen. Ik
weet nl. niet wat de heren Menne en Van Logtenstein
bezielt om tegen het voorstel te stemmen. Ik be
schouw beiden als zeer serieuze mensen en ik zou hun
dus wel de kans willen geven om te zeggen wat zij
willen zeggen zonder dat zij iets behoeven achter te
houden, maar dan in een besloten vergadering.
De VOORZITTER: Ja, dan zouden wij het in een be
sloten vergadering moeten doen.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Hartelijk dank voor
het feit dat u ons zo serieus neemt, mijnheer De Wil
de.
De heer DE WILDE: Stel je voor dat het anders was!
De heer VAN LOGTENSTEIN: Ik wil niet verder over
de personen discussiëren, mevrouw de voorzitter, aan
gezien dat niet juist zou zijn. Wel wil ik zeggen dat als
nu het ons voorgelegde besluit werd genomen, daar
mede elke overleg-mogelijkheid zou worden ontno
men aan de organisatie die het pand op de grond in
kwestie heeft neergezet en daarin tot nu toe heeft ge
ïnvesteerd. Dan zou de zaak heel simpel gesteld zo zijn,
dat er maandag een bulldozer kan komen om het spul
weg te halen en dat de andere partij volledig het recht
heeft om er dan iets nieuws op te zetten en daar han
del te gaan drijven.
De heer DE WILDE: Is het waar dat degene met wie
het gesprek moet plaats vinden, pas maandag kan?
De VOORZITTER: Ja.
De heer VAN LOGTENSTEIN: In het verslag van ja
nuari, toen de zaak is begonnen te rollen, lezen wij
dat de organisatie die er momenteel nog zit, de mo
gelijkheid krijgt om met een door burgemeester en
wethouders van Soest aan te wijzen plaatselijke kan
didaat de zaak te continueren. Als wij nu het door
het college voorgestelde besluit nemen, wordt daarop
inbreuk gemaakt. Daar heb ik de grootste moeite
mee.
Wethouder EBBERS: U leest nu voor: een door bur
gemeester en wethouders aan te wijzen kandidaat.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Ja, maar er staat wel,
dat de organisatie de mogelijkheid krijgt met een
door burgemeester en wethouders aan te wijzen kan
didaat. Als wij het voorstel aannemen zoals het mo
menteel luidt, dan heeft de kandidaat die wij kiezen
geen enkele zakelijke verplichting ten opzichte van
die organisatie en dan is er inbreuk gemaakt op wat
er in het verslag staat. Daar heb ik moeite mee.
Wethouder EBBERS: Er zijn gesprekken geweest tus
sen de aspirant-kandidaat en het Sperwerverbond
over het aangaan van een overeenkomst. Die twee
partijen konden niet tot een overeenkomst komen.
Dat lag tussen het Sperwerverbond en de aspirant-kan
didaat.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Dat heb ik begrepen.
Maar daardoor wordt inbreuk gemaakt op wat ik uit
het verslag'heb voorgelezen, nl. dat de organisatie de
kans krijgt met een door burgemeester en wethouders
gekozen kandidaat.
Wethouder EBBERS: Die kans hebben wij haar ge
geven.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Neen. Dan kun je
twee dingen concluderen, nl.: 1. men heeft de kans,
maar de kandidaat acht zich niet plooibaar in deze
zin; 2. u heeft een verkeerde kandidaat gekozen. Het
zou nl. best kunnen zijn dat u met een andere plaatse
lijke kandidaat komt. De mogelijkheden daartoe zijn
aangeduid. Dat was in de stukken te lezen en is naar
ik aanneem door iedereen gelezen. Die andere kandi
daat is wel de geschikte kandidaat, die met de huidi
ge organisatie de zaak zou kunnen voortzetten. Ik heb
op morele gronden moeite met het aannemen van het
voorstel van het college. Dat is te meer het geval om
dat is afgesproken dat er op maandag a.s. op de zaak
188