'er-
kant
wij het eens. Die hoofdlijn betreft onzes inziens het
tegengaan van ongecontroleerde suburbanisatie door
de groei in enkele kernen te concentreren (Amers
foort, Leusden en Veenendaal). De andere gemeenten
hebben geen groeifunctie en mogen alleen voor de
eigen bevolking bouwen. Wij achten dit een broodno
dige zaak, daar het streekplangebied steeds meer be
dreigd wordt door ongecontroleerde groei, hetgeen
de aanwezige natuur onder zeer zware druk zet. Ook
Soest - wij stellen dit met nadruk - krijgt derhalve
geen groeitaak. Wij willen onze instemming met dit
onderdeel van het streekplan betuigen.
Een tweede hoofdlijn van het streekplan is dat het
opleggen van beperkingen aan de landbouw via be
stemmingsplannen alleen zal worden aanvaard als de
belanghebbenden uitzicht wordt geboden op een re
delijke vergoeding van de schade. Indien die redelij
ke vergoeding niet in het vooruitzicht gesteld kan
worden, zal aan de belangen van de landbouw voor
rang worden gegeven. Ik neem aan dat dit, mutatis
mutandis, ook geldt voor winkelbedrijven waaraan
restricties worden opgelegd. Is het college het met
deze interpretatie eens? Zo ja, wat houdt een en an
der dan voor consequenties in ten opzichte van het
winkelbeleid in Soest?
Vervolgens kom ik tot het door het college voorge
stelde bezwaarschrift.
Wat de vorm daarvan betreft, moet ik zeggen het be
zwaarschrift niet zo erg helder te vinden. De bezwa
ren zijn als het ware verstopt tussen de opmerkingen,
suggesties en vragen. Concrete bezwaren zijn er moei
lijk uit te halen.
Wat de inhoud van het bezwaarschrift betreft, zij
allereerst opgemerkt dat wij het volstrekt eens zijn
met de opmerkingen over het feit dat de provincie te
veel in details treedt ten opzichte van punten die be
horen tot het terrein van de gemeentelijke autonomie.
Dat gaat absoluut te ver. De punten zijn reeds ge
noemd: Wieksloterplas, Centrumplan.
Op pagina 2 staat in de tweede alinea, dat er nog geen
zekerheid bestaat omtrent de vraag of Amersfoort
zal worden aangewezen als groeistad. Daaraan wordt
dan toegevoegd:
„Wanneer Amersfoort eventueel niet wordt aangewe
zen als groeistad zal dit ingrijpende gevolgen hebben
voor (de druk op de woningmarkt van) verschillende
in de omgeving liggende gemeenten.
Wij vragen ons dan ook af of in het streekplan met
deze eventualiteit geen rekening moet worden gehou
den."
Wij geloven dat het volstrekt onjuist zou zijn om
met een dergelijke eventualiteit in het streekplan re
kening te houden. Immers: wat is een streekplan?
Een streekplan schetst de gewenste ontwikkeling zo
als die door de provincie wordt gezien. De provincie
schetst als een gewenste ontwikkeling - en daar zijn
wij het mede eens - het concentreren van de groei
in Amersfoort (het aanmerken van Amersfoort als
groeistad). Het zou dan volstrekt onlogisch zijn om
in datzelfde streekplan met het eventueel niet door
gaan van die ontwikkeling rekening te houden. Dat
zou hetzelfde zijn als wanneer wij een plaats aan de
Parklaan voor het centrum zouden aanwijzen, maar
daarbij tegelijkertijd de kanttekening zouden ma
ken: Het kan ook aan de Dalweg. Dat kan natuurlijk
niet. De provincie heeft met betrekking tot bedoeld
punt een eigen verantwoordelijkheid, gelijk wij die
hebben op het punt van de Wieksloterplas, het Cen
trumplan e.d.
Wij zijn het geheel eens met het in het concept-be
zwaarschrift voorkomende pleidooi voor het creëren
van woningbouwmogelijkheden voor Soesterberg.
Wij zijn ook blij dat het college niet de suggestie heeft
overgenomen om beroep aan te tekenen tegen de af
slag van rijksweg 28. Daarover hebben wij bij de be
handeling van het ontwikkelingsplan reeds uitgebreid
gediscussieerd. Het aantekenen van bedoeld beroep
zou daarbij onzes inziens niet passen.
Wij kunnen ons niet verenigen - en dat betreft ons be
langrijkste punt - met het op bladzijde 5 van het con
cept-bezwaarschrift geformuleerde verzoek aan pro
vinciale staten om een of meer reservegebieden voor
de woningbouw in het streekplan op te nemen. Dat
wij het hiermee niet eens zijn, zal u niet verbazen.
Eenzelfde standpunt hebben wij nl. ingenomen op 2
juni 1977 bij de behandeling van het ontwikkelings
plan Soest. Om twee redenen zijn wij het niet eens
met het voorgestelde verzoek.
De eerste reden betreft uw cijfermatige opstelling.
U steunt het verzoek op het feit dat de natuurlijke
groei van Soest aanzienlijk groter is geweest dan het
landelijk gemiddelde: de befaamde bevolkingsexplo
sie van 0,06% boven het landelijk gemiddelde. Dat
klopt wel. Maar het komt ons uitermate aanvecht
baar voor om die 0,06% voor vijftien jaar rechtlij
nig door te trekken. En het laatste doet u. Bovendien
hebt u die 0,06% gezet op de hoge A-prognose van het
C.B.S. Ook dat vinden wij aanvechtbaar. Het zou dan
beter zijn geweest dit percentage op de lage B-progno
se te zetten. In dat geval komt men tot een aanzien
lijk lager resultaat wat de bevolking en dus ook wat
het aantal te bouwen woningen betreft.
Een tweede reden is het volgende. Wanneer uw som
berste verwachtingen over de bevolkingsexplosie in
de komende tien jaar bewaarheid zouden worden,
zouden wij toch pas in het eind van de tachtiger ja
ren in de problemen komen. Naar ik heb begrepen
is het streekplan flexibeler opgesteld dan voorgaan
de streekplannen. Het moet op z'n laatst tien jaar na
vaststelling worden herzien. De herziening zal der
halve op z'n laatst eind 1987 en waarschijnlijk eer
der plaats vinden. Die herziening lijkt ons de gelegen
heid om eventueel op het punt van de reservegebie
den voor de woningbouw terug te komen. Daar - zo
als gezegd - mogelijke rampen ons eerst in het eind
van de tachtiger jaren zouden kunnen overkomen,
zien wij geen enkele reden om nu reeds het door u
geformuleerde verzoek te doen.
Kortom: wij vinden dat Overhees 3 en 4, Klein En-
gendaal, alsmede invulgebieden als Dalweg en Ver
lengde Talmalaan voorshands ruim voldoende moge
lijkheden voor de woningbouw bieden.
Vervolgens wil ik in aansluiting op de woorden van
de heer Van Poppelen vragen, welke consequenties
het streekplan beeft voor ons plan Landelijk Gebied.
In het streekplan heb ik gelezen dat het gewenst is
de plannen betreffende landelijke gebieden binnen
vijfjaar te herzien. Dat zou betekenen dat wij op niet
te lange termijn over herziening van ons plan Lande
lijk Gebied moeten gaan denken.
Tegen het recreatie-object Wieksloterplas hebt u be
zwaar. Dat blijkt echter niet duidelijk uit de formu
lering op bladzijde 7, tweede alinea, van het con
cept-bezwaarschrift. Het is gewenst duidelijker te for-
247