nota's. Vandaar dat hij heeft geschreven: cultuur nota. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Maar die aantekening had u er dan uitdrukkelijk bij moe ten maken. Nu kwam het bij ons allemaal over, alsof op de onderhavige nota werd gedoeld. De heer VISSER: Hier kunnen wij nu niet over dis cussiëren. Ik vind het een beetje zwak als gezegd wordt dat degene die inspreekt, de nota's door el kaar haalt. De VOORZITTER: Ik moet zeggen persoonlijk blij te zijn met de nu gekomen toelichting. Ik begreep het zelf ook niet goed meer. Ik begrijp nu dat het gaat om inspraak inzake het welzijnswerk in verband met de rijksbijdrageregeling. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN- BERG: Voor zover de reacties van de bibliotheek be trekking hadden op de doelstellingen en uitgangspun ten die nu vast moeten liggen, hebben we ze allemaal overgenomen. Er is geen kritische noot aan te wijzen die niet is overgenomen. Wij waren het als college nl. volkomen met de opmerkingen van de bibliotheek eens. Het college heeft een stukje service willen verlenen door een samenvatting te maken van de meest belang rijke opmerkingen in de verschillende reacties. Ik vind het dan een beetje vervelend, dat de heer Visser mij nu aanvalt vanwege het feit dat wij dat hebben ge daan. Immers: wat is door de heer De Wilde, gesteund door de meerderheid van de raad, iedere keer ge zegd? Wij worden overstelpt door allerlei pakken pa pier; college, neem nu eens de moeite een samenvat ting te maken van de meest belangrijke reacties. Wel nu: dat hebben wij gewoon geprobeerd. Daar hebben wij verder helemaal geen pretenties mee gehad. De heren Menne en Visser hebben terecht opgemerkt, dat de subsidieverordening niet in de financiële com missie is geweest. Dat is inderdaad een fout. Die vloeit waarschijnlijk voort uit een naiviteit mijnerzijds. In feite gebeurt er overigens met een concept als het onderhavige nog niet veel. Op het gehele budget maakt het in totaal ruim f. 9.000,- uit. Wij dachten dat wij door gevolg te geven aan een voorstel van de heer Menne (nl. het meesubsidiëren van accommodaties) het grootste probleem van de financiële commissie hadden opgelost. Maar ik kan mij daarin vergist heb ben. Dat hoor ik dan graag. Ik vind het echter een beetje overtrokken om te zeggen: Op grond hiervan moet de gehele behandeling van de nota worden op gehouden. Daardoor zou niet zozeer het college van burgemeester en wethouders in de problemen komen, maar zouden wel de inspraakwerkgroepen in de pro blemen komen, Die hebben nl. de doelstellingennota nodig om aan het werk te gaan, maar ze hebben ver der geen belang bij de subsidieverordening. Mevrouw Van Gelder heeft gesteld dat de nöta slechts voorlopig kan worden aangenomen. Uit het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat ik het daarmede eens ben. Men zou de nota een concept kunnen noe men, gelijk de andere welzijnsnota's, de jeugdnota en de algemene welzijnsnota, concepten waren. Ik vind dat op zich zelf geen probleem, omdat de zaak nu pas volop bij de bevolking en de verenigingen in de discussie komt. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Het wordt mij steeds onduidelijker. Wij hebben eerst een concept-nota cultuurbeleid gekregen. Op de thans aan de orde zijnde nota staat: nota cultuurbeleid. Het is ons nooit duidelijk geweest dat de nu aan de orde zijnde nota een concept zou zijn. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN- BERG: Het is in zoverre een concept, dat voor deze nota hetzelfde geldt als voor de op 3 juni behandelde welzijnsnota. Toen zijn wel de daarin vermelde doel stellingen vastgesteld, maar daarbij werd niet gezegd: Dit wordt voortaan ons welzijnsbeleid. De heer VISSER: Het zijn geen doelstellingen. In het raadsstuk wordt duidelijk gesproken van „beleids voornemens". Dat is nogal wat! Er wordt in het raadsstuk ook duidelijk gesteld dat wij een subsidie verordening moeten „vaststellen". En in uw reactie op de diverse commentaren schrijft u dat u de rege ling invoert en dat u niet voornemens bent van dat standpunt terug te komen. De mensen zitten dus aan die regeling vast. Dat betreft geen concept; dat be treft duidelijk dingen die vaststaan als beleidsvoor nemens! Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN- BERG: Ik zou op dit moment in de discussie de no ta los willen zien van de verordening. Laat ik het al dus stellen: De raad stelt nu de conclusies vast, maar daarmee zijn natuurlijk niet alle problemen op het terrein van het cultuurbeleid opgelost. De heer VISSER: Dat zeggen wij ook niet. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Dat is ook wat anders. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN- BERG: Dat wilde ik alleen zeggen. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Het is natuurlijk ook de bedoeling dat deze nota wordt bij gesteld. Zeker eens in de vier jaar. Dat is het maxi mum aantal jaren. Het is dus niet zo dat wij ons hier voor eeuwig op vastpinnen. Maar ik dacht wel dat hier een beleid achter zat. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN- BERG: Ja, dat hebben wij wel geprobeerd. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Ware het anders, dan zou mij dat van u tegenvallen. De VOORZITTER: Zoals ook achter de welzijnsno ta een beleid zat. Ook die hebben wij aangenomen als beleidsvoorne mens, Daarbij hebben wij afgesproken dat al hetgeen met het Ontwikkelingsplan te maken had - afgezien van de voorbehouden die werden gemaakt - regelma- tig bijgesteld zou worden. En dat wel vaker dan eens in de vier jaar. Er is toen gesproken van eenmaal per jaar. Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSEN: Met voorlopig vaststellen bedoelt mijn fractie niet vast stellen als concept, maar voorlopig vaststellen van de uitgangspunten. De inspraakprocedure kan dan in gang worden gezet. De nota kan dan, net als bepaal de gedeelten van het Ontwikkelingsplan, ter visie worden gelegd. Daarna dient de zaak met de uit de bevolking gekomen reacties opnieuw bekeken te worden. De heer MENNE: Dat kan ten principale niet. De fi nanciële vertaling in bijlage D - en daar kijken de men sen met name naar - is nl. een consequentie van de uitgangspunten. En met die vertaling kan ik het niet eens zijn. Daarom zeg ik ook: Die zaak moet eerst in de financiële commissie worden behandeld.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 346