tal avonden en met een groot aantal stukken, waar
volgens de heer Visser de mensen tóch gek van wor
den.
Overigens zijn wij niet alleen in Soest nog niet uit het
probleem van de inspraak. Heel veel gemeenten
worstelen met dit probleem Er is thans een commis
sie bezig, onder voorzitterschap van mr. Van Zundert,
met het opstellen van een model-inspraakverordening.
In het voorjaar van 1978 zal voorts een studiedag
worden georganiseerd door het Nederlands Instituut
voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting over
inspraak en wij zullen zeker aan u de vraag voorleg
gen, zodra ons hierover nadere berichten hebben be
reikt, of u geïnteresseerd bent in het bijwonen van
deze studiedag. Wellicht kunnen wij daar nog bijzon
der veel over inspraak leien
De heer De Wilde heeft in het kader van de inspraak
ook over Zuidereng gesproken. Nu had ik mij voorge
nomen nooit meer het woord „Zuidereng" in mijn
mond te nemen. Men zal zich herinneren dat in
augustus 1975 een notaatje van burgemeester en wet
houders is verschenen, waarin de hele geschiedenis van
het grote stadscentrum tot en met Zuidereng - verder
waren wij op dat ogenblik immers nog niet - is ver
woord. Wij kijken niet om in wok en ik zal niet ver
der praten over Zuidereng, maar de toestanden die
daarover zijn ontstaan, mag men mijns inziens zeker
niet allemaal aan het college wijten.
De heer DE WILDE: Dat heb ik ook niet gedaan. U
legt nu verbanden die ik niet heb gelegd. Ik heb al
leen gesignaleerd de enorme kortsluiting in de com
municatie, op grond waarvan wij in augustus 1975
met een initiatiefvoorstel bij de raad zijn gekomen tot
verbetering van de inspraak Ik heb verder geen enkel
waarde-oordeel over Zuidereng uitgesproken.
De VOORZITTER: Dat is dan duidelijk, mijnheer De
Wilde.
Dames en heren! De heer De Wilde heeft voorts ge
steld dat bij de inspraakprocedure voor het plan-
Centrum de bezwaren fundamenteler waren, zoals het
binnen te nauwe grenzen moeten werken en de stroe
ve communicatie tussen inspraakgroep en gemeente
bestuur. Ik meen dat de meeste moeilijkheden met de
inspraakwerkgroep Centrumplan mede zijn veroor
zaakt door het feit dat een groot deel van de proble
matiek van het Centrumplan al aan de orde was ge
weest bij de behandeling van het ontwikkelingsplan.
Daarnaast zijn moeilijkheden gerezen door het feit
dat de deelnemers aan de inspraak werkgroep Cen
trumplan graag informaties en feiten wilden hebben
die wij zélf nog niet kenden
Ik meen dan ook dat wij zeker moeten nagaan of er
ten aanzien van de inspraak andere vormen moeten
komen, waardoor wellicht ook meer burgers aan de
inspraak kunnen deelnemen. De heer De Wilde heeft
in dit verband nog een aantal suggesties gedaan die wij
graag zullen betrekken bij de evaluatie van de in
spraaknota.
Over de ruimtelijke ordening zijn een aantal interessan
te beschouwingen gehouden, met name van de kant
van de heer Van Poppelen Nu verwacht ik zonder
meer dat bij de behandeling van hoofdstuk II, waarbij
ook de ruimtelijke ordening aan de orde zal zijn, nog
meer opmerkingen over de ruimtelijke ordening naar
voren zullen komen. Het lijkt mij dan ook beter dat
bij de behandeling van dat hoofdstuk nader op deze
beschouwingen wordt ingegaan.
Alle fractievoorzitters zijn ingegaan op de mogelijke
vermenging van functies van raadsleden. Mevrouw
Korthuis heeft duidelijk bezwaar tegen het zitting
hebben van raadsleden in dagelijkse besturen van aller
lei instellingen, maar meent wel dat het gewenst is
wanneer raadsleden zitting hebben in de algemene be
sturen. Ook hieruit blijkt dat het hier om een moei
lijke materie gaat die zeker niet zonder meer zwart
wit ligt. Van geval tot geval zal dan ook moeten wor
den overwogen of al dan niet raadsleden in het be
stuur van een instelling zitting dienen te nemen.
Het zal bekend zijn dat in de aanbiedingsbrief bij de
begroting van de gemeente Amersfoort een heel
hoofdstuk is gewijd aan het deelnemen van raadsleden
in andere functies. De gemeenteraad van Amersfoort
heeft hierover gedebatteerd en ik heb begrepen dat
daarbij het standpunt van het college van burgemees
ter en wethouders dat deze vermenging niet meer
zou moeten plaats vinden, toch niet door de raad is
onderschreven.
Overigens hebben wij al toegezegd dat wij deze zaak
nader zullen bekijken.
De heer DE WILDE: Er dreigt nu toch een misver
stand. Het college spreekt nl. over raadsleden c.q.
wethouders en ik zou liever spreken van „wethou
ders c.q, raadsleden". Voor een wethouder vind ik
een combinatie van functies waar het hier om gaat nl.
moeilijker dan voor een raadslid. Ik zal graag zien dat
vanuit dit oogpunt de zaak nader wordt bezien.
De VOORZITTER: Dat is duidelijk. De heer De Wil
de heeft dit vraagstuk overigens ook gekoppeld aan
de vraag of de voorkeur moet uitgaan naar functio
nele commissies boven stichtingen. Indertijd hebben
wij tot de oprichting van een aantal stichtingen moe
ten besluiten omdat toen nog niet de mogelijkheid
van functionele commissies ex artikel 61 van de ge
meentewet bestond, terwijl stichtingen ook geld kon
den lenen en de gemeenten die mogelijkheid niet had
den. Dit is nu anders komen te liggen en ook ik meen
dan ook dat het zinvol kan zijn om stichtingen te
gaan vervangen door functionele commissies. Zo kan
ik mij voorstellen - maar alleen bij wijze van voor
beeld - dat een sportstichting nog eens wordt omge
zet in een functionele commissie.
Wel wijs ik erop dat in een functionele commissie in
ieder geval volgens de wet een raadslid zitting zal
moeten hebben, Ik begrijp echter van de heer De Wil
de dat hij met het zitting nemen van raadsleden in
dergelijke commissies minder moeite heeft dan wan
neer het om een wethouder gaat. Inderdaad kan men
op die manier het probleem van de „dubbele pet"
van de wethouder voorkomen, een punt dat inder
daad wel eens verwarring kan wekken, waarop ook
mevrouw Korthuis is ingegaan.
De heer De Wilde kan ik zeggen, naar aanleiding van
zijn vraag wanneer de nota hierover in de raad zal
komen, dat naar onze mening deze nota nog door de
huidige raad moet worden behandeld. Uiterlijk in
augustus a.s., als de raad voor het laatst in de huidige
bezetting bijeen komt, zal deze nota dus aan de orde
moeten komen.
De heer De Wilde heeft zich vervolgens afgevraagd of
nieuwe raadsleden in de toekomst niet beter dienen
te worden voorbereid op hun taak. Ik herinner mij
dat wij bij het aantreden van de huidige raad in deze
zaal een bijeenkomst hebben gehad die echter waar
schijnlijk ook nogal statisch is verlopen. In de afgelo-