Wethouder PLOMP: Neen, maar als het sneller kan in
dit kader dat de heer Goote nu aangeeft, zullen wij dat
zeker doen.
Het onderzoek inzake de gemeentelijke studietoelage
regeling is in voorbereiding.
Het onderzoek naar energiebesparing is inderdaad
hetzelfde onderzoek dat gisteren al aan de orde is ge
weest. Daarover is gisteren gezegd dat de scholen daar
bij zullen worden betrokken.
De opsomming over het gebruik van gemeenschaps
ruimten is zo volledig mogelijk geweest. Inmiddels zijn
er na het opstellen van die opsomming nog twee ver
zoeken gekomen, nl. van de invalidenbond en van een
tafeltennisclub. Wij bezien op dit ogenblik in hoeverre
voor deze twee verenigingen een plaats kan worden
gevonden.
De post voor onderwijs aan zieke kinderen betreft in
derdaad onderwijs aan kinderen die buitenshuis wor
den verpleegd. Er zijn inderdaad faciliteiten op dit ge
bied in de ziekenhuizen, maar sporadisch krijgen wij
wel eens een rekening van een ziekenhuis voor werk
zaamheden van de onderwijskracht van het zieken
huis en die rekeningen moeten wij dan ook betalen.
In het verleden is het, voor zover ik mij kan herinne
ren, maar één keer voorgekomen, van een ziekenhuis
buiten Soest.
Tenslotte wil ik nog even ingaan op opmerkingen tij
dens de algemene beschouwingen over de voorlich
ting op onderwijsgebied. Voorlichting heeft te
maken met het overbrengen van onderwijszaken
naar de bevolking toe en op dat punt is de voorlichting
mijns inziens vrij duidelijk. De onderwijscommissie en
de schoolraad vergaderen in het openbaar en er is geen
andere sector van beleid in Soest waarbij de ouders zó
nauw betrokken zijn als juist bij het onderwijs, terwijl
de ouders bovendien nog zijn vertegenwoordigd in de
schoolraad. Ik meen dan ook dat de informatie op een
breed terrein wordt gegeven, Daarnaast houdt de afde
ling voorlichting zich nog bezig met het geven van
voorlichtingslessen. Een en ander blijkt ook effect te
sorteren, omdat wij vaak zien dat schoolklassen - zelfs
in vakantietijd - naar de raadsvergaderingen komen.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Mevrouw de voorzitter! Mevrouw Oranje en
mevrouw Greefhorst zijn nog ingegaan op het school-
meubilair in verband met de lichaamshouding van de
kinderen. Het zal bekend zijn dat deze kwestie is be
sproken in de commissie gezondheidszorg. Met name
de fysiotherapeuten merken in de praktijk dat er via de
schoolartsendienst nogal wat verwijzingen zijn, juist
op het punt van rug- en beenklachten. Volgens de fy
siotherapeuten ontstaan deze klachten door een on
juiste houding van de kinderen terwijl zij op de stoe
len zitten die ook niet goed zijn aangepast. Bovendien
ligt het schrijfblad enigszins verkeerd. Daarnaast wint
steeds meer de opvatting veld dat kinderen op een
leuke, gezellige, rommelige manier in een klas kunnen
zitten, bijvoorbeeld in het rond. Dat betekent echter
wel dat veel kinderen dan de hele dag in een schuine
houding zitten.
In de commissie gezondheidszorg is nu afgesproken
dat de vertegenwoordigers van de schoolartsendienst
en de fysiotherapeuten een rapport zullen opstellen.
Dat rapport zal op 14 december a.s. in de commissie
aan de orde komen en zal daarna aan de raad worden
gezonden.
Mevrouw ORANJE-ENTINK: Mevrouw de voorzitter!
De volgende vergaderingen van de onderwijscommis
sie zullen zeker langdurig zijn.
Daarnaast zal ik nog graag vernemen of het door me
vrouw Van Stiphout genoemde rapport ook zal wor
den aangeboden aan de scholen; die zijn er immers
direct bij betrokken.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Me
vrouw de voorzitter! Ik zal nog graag vernemen of
de wethouder bij zijn opmerkingen over de schoolbio-
loog heeft bedoeld te zeggen, dat deze zal worden on
dergebracht bij de onderwijsadviesdienst.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! De wethou
der heeft een uitvoerig betoog gehouden, maar op
enkele punten heeft hij toch nogal vaag geantwoord.
De lengte van zijn betoog was dan ook op sommige
punten zeker niet evenredig met de concreetheid van
de beantwoording.
Zo heb ik gevraagd wanneer wij voorstellen inzake de
schoolbioloog tegemoet kunnen zien. Ik heb menen
te kunnen beluisteren dat dit januari a.s. zal zijn,
maar ik weet niet of ik dat goed heb verstaan.
Inzake de artikel 61-commissie moeten er nog advie
zen komen, aldus de wethouder. Ik neem echter aan dat
aan de adviesinstanties toch wel kan worden gevraagd
om het advies voor een bepaalde datum te geven. Wan
neer kunnen wij nu een voorstel op dit punt verwach
ten?
Dezelfde vraag moet ik stellen ten aanzien van de on
derwijsnota. Wanneer kunnen wij die verwachten?
Al met al, deze punten overziende, meen ik dat er aan
de planning in deze sector toch nog het een en ander
ontbreekt. Ik heb eigenlijk niet de indruk dat er een
goede planning is.
In het eerste deel van het betoog van de wethouder
heb ik beluisterd dat de komende onderwijsnota een
beleidsnota zal zijn. Echter, in het tweede deel van
het betoog legde de wethouder weer het accent op het
evaluerende karakter van de onderwijsnota. Ik hoop
nu maar dat beide zaken tot hun recht zullen komen.
Ten aanzien van de coördinatie tussen de sectoren on
derwijs en cultuur heeft de wethouder geantwoord dat
op ambtelijk niveau coördinatie plaatsvindt. Ik meen
echter dat met name ook op beleidsniveau die coördi
natie dient plaats te vinden. Gebeurt dit inderdaad en
op welke wijze gebeurt dit dan?
Wethouder PLOMP: Mevrouwde voorzitter! Wat de
schoolbioloog betreft, heb ik duidelijk geantwoord
dat deze zaak in onderzoek is en dat wij hopen op
korte termijn hierover het ambtelijk advies binnen te
krijgen, waarbij gedacht kan worden aan januari a.s.
Het heeft nl.geen zin - dit geldt in het algemeen - om
hier leuke dingen te zeggen over zaken die binnen
kort wel zullen verschijnen
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Ik be
doel helemaal geen leuke dingen te zeggen.
Wethouder PLOMP: Neen, dit is een inleiding tot
het volgende punt.
Het is niet juist om ons vast te leggen op bepaalde za
ken als dat eigenlijk nog niet goed mogelijk is. Er
moet vertrouwen zijn dat de voorbereiding zodanig is
dat een ieder op de juiste wijze en op het juiste mo
ment inspraak kan plegen op die terreinen waarbij zijn
inspraak en ideeën nodig zijn. Op dat gebied liggen
ook de commissie ex artikel 61 en de onderwijsnota.
Dergelijke zaken hebben een bepaalde rijpingstijd no
dig en ik voel er niets voor om ook maar enige toezeg-
377