drage die wotdt terugontvangen. Kunt u mij zeggen
wat de oorzaak daarvan is?
(De heer Oldenboom verlaat, te 12,57 uur, de vergade
ring).
De VOORZITTER: Wij kunnen hierop nu geen ant
woord geven. Wij zullen moeten nakijken of dit mis
schien een vergissing is, dan wel of hiervoor een bepaal
de reden aanwezig is, U krijgt nog nader antwoord,
mijnheer Van Aalst
Hoofdstuk V, Volkshuisvesting, wordt zonder hoofde
lijke stemming voorlopig vastgesteld.
De VOORZITTER schorst hierna, te 12.58 uur, de
vergadering tot 14.10 uur.
(Tijdens deze schorsing komt de heer De Wilde ter ver
gadering).
Wanneer de vergadering is heropend, stelt de VOOR
ZITTER aan de orde:
Hoofdstuk IV, Volksgezondheid.
Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSEN: Mevrouw
de voorzitterHet terrein van de volksgezondheid heeft
het bijna afgelopen jaar binnen het college meer aan
dacht gekregen, waarover ik graag mijn voldoening uit
spreek. De commissie gezondheidszorg komt nu regel
matig bijeen, heeft een brede opzet en buigt zich over
een aantal belangrijke vraagstukken. Ook heeft het
college op verzoek van de raad bekeken, vooruitlopend
op de totstandkoming van een districtsgezondheids
dienst, van welke diensten van de G.G. en G.D. Amers
foort gebruik kon worden gemaakt. In de begroting is
dan ook een nieuwe post opgenomen, waarmee wij ak
koord kunnen gaan.
In de aanbiedingsbrief is vermeld dat eind van dit jaar
(dus nu) de ambtelijke adviezen worden verwacht
met betrekking tot de realisering van de D.G.D. Zijn
deze adviezen al binnen en welke weg moet nu nog
worden afgelegd voordat de dienst een feit is? Hoeveel
tijd zal dit naar verwachting in beslag nemen?
Wij zullen ook graag vernemen of het college al iets
meer kan zeggen over het ziekenhuis van Soest, met
name of er naast de bestuurlijke samenwerking tussen
de besturen van de ziekenhuizen in Soest en Baarn
ook concrete plannen bestaan voor de oprichting van
een gemeenschappelijk ziekenhuis. Zo ja, in welk sta
dium bevinden deze plannen zich dan?
Tenslotte wil ik nog ingaan op het subsidieverzoek
van de diabetesvereniging. Uit de beantwoording van
de vragen blijkt dat het college voornemens is om, als
de raad tot subsidieverlening mocht besluiten, hieraan
de voorwaarde te verbinden dat dit uitsluitend bestemd
is voor in Soest te ontwikkelen activiteiten. Met de
subsidieverlening en de daaraan gestelde voorwaarde
kunnen wij akkoord gaan.
De opmerkingen van het college ten aanzien van ande
re instellingen met eenzelfde structuur onderschrijven
wij. Wij hebben echter het vermoeden dat ook andere
landelijke instellingen die een subsidieverzoek hebben
ingediend, speciaal voor Soest activiteiten hebben ont
wikkeld, hoewel dat in hun subsidieverzoeken niet
duidelijk tot uiting komt. Als voorbeeld noem ik de
Hartstichting die onder meer in 1976 een voorlich
tingsbijeenkomst in het medisch centrum heeft gehou
den Dat is één voorbeeld waarbij ik zeker weet dat er
plaatselijk iets gedaan is.
Wij verzoeken het college dan ook deze verenigingen
te vragen welke activiteiten zij speciaal voor de ge
meente Soest in 1978 gepland hebben. Wij zijn ervoor
de subsidieverzoeken nü niet te honoreren, maar zo
dra een instelling met een activiteitenlijst komt, het
subsidieverzoek opnieuw te bekijken.
De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! In de nota
van aanbieding noemt het college de gezondheidszorg
als onderdeel van welzijnszaken, hetgeen mijns inziens
zeer terecht is. Het is echter nog vaak zo dat gezond
heidszorg als een aparte entiteit wordt beschouwd en
zeker niet in laatste instantie door de werkers en in
stellingen op het gebied van de volksgezondheid zelf.
Het zal duidelijk zijn dat de openbare gezondheids
zorg en de eerstelijns en ambulante gezondheidszorg
als eerste tot het inzicht zijn gekomen dat het voorko
men van ziekten of het weerbaarder maken van de
mens tegen ziekmakende factoren in zijn omgeving
niet meer de solotaak kan zijn van de vaak nog cura
tief denkende en opgeleide medicus. Dit inzicht heeft
ertoe bijgedragen dat het werkgebied van de gezond
heidszorg veel groter, maar ook diffuser en onduide
lijker is geworden.
Ordeningsprincipes zoals echelonnering zijn aangewend
om te trachten structuren aan te brengen in dit amorfe
veld van activiteiten, maar veroorzaken bij de werkers
en de omstanders (betrokkenen) vaak een beeld van
stratificatie met ook duidelijk hiërarchische kenmer
ken. Wanneer de doelstelling van gezondheidszorg is
het verlenen van optimale zorg, waarbij ik gemakshal
ve niet wil ingaan op de definitie van gezondheidszorg,
kan aan het verwezenlijken van de doelstelling worden
bijgedragen door samenwerking, door coördinatie van
taken, het op elkaar afstemmen van functies van voor
zieningen. Gemakshalve ga ik weer niet in op een in
houdelijke omschrijving van het woord „samenwer
king", want dan zitten wij hier nog dagen.
Wordt dit middel tot doel verheven, dan ontstaat er
een geforceerde samenwerking tussen mensen die niet
eens hetzelfde doel nastreven.
Vermeldenswaard is dat samenwerking in de eerstelijns
gezondheidszorg tussen de huisartsen, het maatschap
pelijk werk en de wijkverpleegkundigen in Soest nog
niet gestructureerd van de grond is gekomen. Soest
staat daarin natuurlijk niet alleen; het is overal moei
lijk. Daar waar in eerste instantie de potentie aanwe
zig leek om tot die samenwerking te komen, is het toch
vaak mislukt, omdat een en ander hangt, staat of valt
met de inzet en aanwezigheid van personen. Juist in
de Soester situatie is het bijzonder belangrijk dat sa
menwerking in de een of andere vorm toch tot stand
wordt gebracht, waarbij ik niet alleen denk aan de sa
menwerking in de eerste lijns gezondheidszorg, maar
zeker ook wil betrekken de functie van het Soester
ziekenhuis, dat een zeer duidelijke trait d'unionfunc-
tie kan gaan vervullen tussen de intramurale gezond
heidszorg (alles dat wordt verricht in de instellingen
voor gezondheidszorg) en de extra-murale gezond
heidszorg, met name de eerstelijns gezondheidszorg.
Ik heb gezegd dat dit vooral voor de Soester situatie
belangrijk is, omdat men ook aandacht zal hebben ge
schonken aan de notitie gezondheidszorg van gedepu
teerde staten die door provinciale staten is aangeno
men en waarbij een opmerking is gemaakt over de toe
komst van het ziekenhuis Zonnegloren. Dat ziet er
vrij negatief uit, terwijl onzes inziens de discussie
over de functie van het kleine ziekenhuis, juist in de
overgang tussen het aanbod van zaken in de grotere
streekziekenhuizen en hetgeen in de eerstelijns ge
zondheidszorg plaatsvindt, natuurlijk nog in volle
gang is. Ter versteviging van de positie van het kleine
388