us vastgesteld.
19 oktober
secretaris
in de openbare vergadering van
197#
De voorzitter,
121
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Het is natuurlijk een for
mele zaak, mevrouw de voorzitter, maar het ging erom
dat burgemeester en wethouders meenden dat de zaak
niet aanhangig moest worden gemaakt, omdat zij het
niet zagen zitten, en dat wij toen toch hebben besloten
de zaak aanhangig te maken bij gedeputeerde staten.
Ik dacht dat daarmede de zaak toen was afgedaan.
De heer DE WILDE: Ik zou eerder geneigd zijn, me
vrouw de voorzitter, om te zeggen dat het beroep ge
grond wordt verklaard, maar dat het college niet bij
machte is om de gegrondverklaring te effectueren.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ja.
De heer DE WILDE: Ik weet niet hoe wij het beroep
schrift ongegrond moeten verklaren, want als het aan
ons zou liggen, zou de bouwvergunning gegeven wor
den.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Precies.
De VOORZITTER: Ja.
De heer DE WILDE: Je begint dus met het gegrond
verklaren en vervolgens stel je vast, dat wegens een uit
spraak van hogerhand het college geen mogelijkheid
ziet om de bouwvergunning af te geven, waardoor het
feit dat wij het beroep gegrond hebben verklaard geen
effect kan hebben. Dat dient naar mijn mening formeel
de beslissing te zijn.
In het voorstel staat dat het wegens het standpunt van
gedeputeerde staten voor de raad onmogelijk is de
bouwvergunning af te geven, maar het is niet de raad
die de bouwvergunning afgeeft.
De VOORZITTER: Jawel. In beroep is het de raad die
de vergunning afgeeft.
De heer DE WILDE: Neen, in beroep geven niet wij,
maar burgemeester en wethouders de artikel-19-vergun-
ning af.
De VOORZITTER: De man is in beroep gegaan en ik
dacht dat dan de raad de verklaring van geen bezwaar
moest aanvragen.
De heer DE WILDE: Vraagt de raad een verklaring van
geen bezwaar aan?
De VOORZITTER: Ja. Ik dacht dat de jurisprudentie
is, dat in een beroepszaak de raad de verklaring van
geen bezwaar aanvraagt.
De heer DE WILDE: Nou goed, dan stellen wij vast
dat de raad het beroepschrift gegrond verklaart, maar
vervolgens moet vaststellen, dat wegens de weigering
van gedeputeerde staten de gegrondverklaring niet kan
worden geëffectueerd.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Hiermede ben ik het
eens, mevrouw de voorzitter.
De VOORZITTER: Akkoord.
De heer DE WILDE: Maar het beroepschrift is ge
grond verklaard.
De VOORZITTER: Goed.
Dames en heren! Ik stel u voor te besluiten dat het
beroepschrift is gegrond verklaard, maar dat wegens
de uitspraak van gedeputeerde staten de gegrondver
klaring niet kan worden geëffectueerd.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van de voorzitter besloten.
Voorstel tot het verdagen van de beslissing over de
vaststelling van het bestemmingsplan Centrum.
De VOORZITTER: Dames en heren! Als niet tot
verdaging zou worden besloten, zouden wij het plan
vóór 17 augustus a.s. vastgesteld, althans behandeld
moeten hebben. -
158
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik vind he
lemaal niet dat dit slechte plan nog in deze raad moet
komen. Het kan beter worden ingetrokken.
In het voorstel staat:
„Het ontwerp-raadsbesluit tot vaststelling van het plan
kan pas in augustus a.s. aan u worden voorgelegd".
Ik denk dat is bedoeld: al in augustus a.s. Want de snel
heid waarmede de laatste weken gewerkt wordt, is on
voorstelbaar en in tegenspraak met alle beloften die de
grote partijen rondom de verkiezingen hebben gedaan
dat het allemaal nog eens moest worden bekeken, dat
wij niet te overhaast te werk moeten gaan en dat de be
volking ruimschoots de gelegenheid heeft om alternatie
ven te ontwikkelen. Kortom, ik zie het niet zo zitten.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik weet
niet of hetgeen ik nog zou willen zeggen veel zal hel
pen. Het kan ook zijn dat de heren verslaggevers de
opmerkingen van de heer Visser niet zo belangrijk vin
den, dat zij ze in hun krant opnemen. Dat is uiteraard
hun zaak. Daar heb ik gelukkig niets over te vertellen.
De heer VISSER: Gelukkig maar!
De heer DE WILDE: Inderdaad.
Maar voor het geval de opmerkingen van de heer Vis
ser ver der komen dan de zaal waarin wij nu vergade
ren, mevrouw de voorzitter, wil ik toch even het vol
gende opmerken.
Er is geen sprake van dat het voorgestelde verdagings-
besluit er iets mee te maken zou hebben, dat de par
tijen die door de heer Visser (wat ons betreft: geluk
kig nog) als grote partijen zijn aangeduid, geen tijd
zouden willen nemen voor de behandeling van het be
stemmingsplan Centrum. Ik heb vanmiddag gezegd
dat wijde tijd moeten nemen om tot een beslissing te
komen. Het maakt bijna de indruk alsof je bezig bent
elkaar een loer te draaien. Een bepaalde groepering in
deze gemeente heeft wel eens gemeend aldus het be
leid van het college te moeten betitelen. Ik heb dat
toen bestreden. Het is nu in ieder geval bijna zo, dat
men het gevoel heeft dat wij toch maar bezig zijn met
elkaar een spelletje op te voeren. Ik wil wel zeggen dat
dat wat mij betreft niet het geval is. Als zou blijken
dat wij niet op tijd klaar kunnen zijn in onze besluit
vorming, is wat mij betreft 17 augustus 1978 niet de
beslissende datum. Wij moeten mijns inziens aan de
zaak in volle ernst de tijd geven die ervoor nodig is.
Het zal allemaal moeilijk genoeg zijn. Ik ben erg ja
loers op degenen die het allemaal zo goed weten. Ik
vind twijfel een sieraad voor een mens. Ik meen dat
wij in de weken die ons nog resteren, gewoon de tijd
moeten nemen om, ieder voor zich zelf, tot een be
slissing te komen. Daarvan laat ik mij door geen enkel
praatje van wie dan ook afhouden.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De heer Visser verkrijgt op zijn verzoek aantekening
in de notulen, dat hij zich met de genomen beslissing
niet heeft verenigd.
De VOORZITTER: Dames en heren! Op verzoek van
de wethouders Hoekstra en Ebbers deel ik u mede dat
er maandag 19 juni a.s. om 19.00 uur in welzijn een
gecombineerde vergadering van de financiële commis
sie en de commissie openbare werken zal worden ge
houden en dat de heren u beloven dat die vergadering
niet langer dan een uur zal duren.
De VOORZITTER sluit hierna, te 22.08 uur, de ver
gadering.